Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2682

Datum uitspraak2003-10-13
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754075-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

(...) Verdachte heeft gedurende een lange periode actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hashish. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in de door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte vervulde daarbij onder andere de rol van incasseerder van geldbedragen die de organisatie nog te goed had ter zake van de geleverde verdovende middelen, waarvoor hij ruim werd beloond. (...)


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/754075-02 rolnummer 0009 's-Gravenhage, 13 oktober 2003. De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, Huis van Bewaring De Torentijd te Middelburg. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 29 september 2003. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Silvis, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummer 1 tot en met 10 en 11a tot en met 11h, 12, 13 en 14 zullen worden verbeurdverklaard en het inbeslaggenomen voorwerp nummer 15 zal worden onttrokken aan het verkeer. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Beroep op niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie. Door de raadsman is namens verdachte betoogd - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Door het achterwege laten van nader strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene] c.q. door het achterhouden van stukken die hierop betrekking hebben, is cliënt ernstig in zijn verdediging geschaad en wordt hij ten onrechte als één van de leidinggevenden van een criminele organisatie beschouwd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat de vervolgingstaak in Nederland op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (het zogenaamde opportuniteitsbeginsel) volledig in handen van het Openbaar Ministerie is gelegd. Het Openbaar Ministerie beslist derhalve over het al dan niet vervolgen. De beslissing van de officier van justitie om verdachte [betrokkene] op een gegeven moment om haar moverende redenen in vrijheid te stellen en op dat moment (nog) niet verder te vervolgen, was derhalve geoorloofd. De rechtbank wijst er voorts op dat de zaak tegen [betrokkene] losstaat van de onderhavige zaak nu verdachte in eerstgenoemde zaak geen rol speelt. De beslissing van de officier van justitie om het dossier van de zaak tegen [betrokkene] tegen wie het onderzoek nog niet is afgerond niet aan het dossier van de onderhavige zaak toe te voegen, stond haar vrij. Voorzover de verdediging een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat dit beginsel niet geschonden is: er loopt immers nog een onderzoek tegen [betrokkene]. Voor zover er in de onderhavige zaak overigens wèl sprake is van enige overlapping met de zaak tegen [betrokkene] bevinden de stukken die daarop betrekking hebben zich in het zogenaamde "KAP-dossier". Op grond van het vorenstaande is de verdediging naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad. Het Openbaar Ministerie kan derhalve worden ontvangen in de vervolging. De bewijsmiddelen. P.M. Beroep op bewijsuitsluiting. Door de raadsman wordt aangevoerd dat uit slechts drie van de dozen die op 4 juli 2002 zijn aangetroffen, zowel in de auto van medeverdachte Weustink als die in de Shurgard loods, pakjes zijn geopend waarop in totaal (slechts) vijf testen zijn uitgevoerd. Deze testen vonden plaats met een Reagens 8 Duquenois- reagens. Door een dergelijke test staat echter geenszins vast dat de onderzochte goederen ook daadwerkelijk THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, bevatten. Nu de monsters niet zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut kan niet met zekerheid gezegd worden dat het in casu om hasj, hennep en/of marihuana gaat. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Blijkens het door M.J.C. Holleman, brigadier van politie, opgemaakte proces-verbaal gaven de door hem uitgevoerde testen op de aangetroffen pakjes met een bruine substantie, te weten met een Reagens 8 Duquenois-reagens, een positief resultaat te zien, hetgeen volgens hem wil zeggen dat de grijsblauwe naar violetblauwe verkleuring erop duidde dat er THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, hashish en/of marihuana aanwezig was. De brigadier concludeert dat na het uitvoeren van voormelde test daar waar gesproken wordt over een bruine substantie, gesteld kan worden dat er zonder meer sprake is van hennep als bedoeld in Lijst II onderdeel B van de Opiumwet. De rechtbank neemt deze conclusie van Holleman over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht nader onderzoek naar de aangetroffen pakjes dan ook niet noodzakelijk. Vervolgens stelt de raadsman dat ook het aantal monsters dat onderzocht is volstrekt niet representatief moet worden geacht voor de gehele partij van 1862 kilogram die in circa 1200 pakketten waren verpakt. In geval niet vast komt te staan dat de aangetroffen goederen THC bevatten, dient cliënt van alle feiten te worden vrijgesproken vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer. In geval van het aantreffen van een zeer grote partij op hasj gelijkende voorwerpen, zijnde een groot aantal pakjes, welke in cellofaan gewikkelde geperste plakken met een bruine substantie bevatten, welke in uiterlijk en geur op hasj gelijken, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden volstaan met het steekproefsgewijs testen van delen daarvan. De rechtbank merkt overigens nog op dat er - in tegenstelling tot hetgeen daartoe door de raadsman naar voren is gebracht - bij de stukken een machtiging doorzoeking ter inbeslagneming ex artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering betreffende de [adres] te 's-Gravenhage in het dossier bevindt, zodat de administratie die op dat adres is aangetroffen voor het bewijs kan worden gebezigd. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3, en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft gedurende een lange periode actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hashish. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in de door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte vervulde daarbij onder andere de rol van incasseerder van geldbedragen die de organisatie nog te goed had ter zake van de geleverde verdovende middelen, waarvoor hij ruim werd beloond. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aldus een aandeel heeft gehad in de import en verspreiding van verdovende middelen over Nederland en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan een criminele activiteit die ook direct en indirect oorzaak is van vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, groot financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen, hetgeen de rechtbank verdachte ernstig aanrekent. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, uit welke veroordelingen hij kennelijk geen lering heeft getrokken. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passende en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 10 en 11a tot en met 11h en 12, 13 en 14 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn voorbereid of begaan. De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 15 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht; - 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3, en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: feit 1: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 13 november 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 15 november 2002, verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 10, 11a tot en met 11h en 12 tot en met 14; verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 15, te weten 1.00 STK hashish; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Timmermans, voorzitter, Joele en Schaffels, rechters, in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn en Verburgt griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003. mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.