Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2935

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0200471
Statusgepubliceerd


Indicatie

Krachtens het bepaalde in artikel 337 lid 1 Rv is appel tegen een tussenvonnis, anders dan wanneer daarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen, en behoudens expliciete toestemming van de rechter in eerste aanleg, slechts toegestaan indien dat geschiedt tegelijk met het appel tegen het eindvonnis. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een deelvonnis, zijnde een vonnis waarin aan het proces omtrent enig deel van het ten gronde gevorderde reeds wel en omtrent een ander deel van ten gronde gevorderde nog niet door een uitdrukkelijk dictum een einde wordt gemaakt.


Uitspraak

Arrest d.d. 22 oktober 2003 Rolnummer 0200471 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna te noemen: [appellante], procureur: mr J.V. van Ophem, tegen N.V. Verzekeringsmaatschappij Woudsend anno 1816, gevestigd te Woudsend, geïntimeerde in het principaal en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel, in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna te noemen: Woudsend, procureur: mr V.M.J. Both. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 maart 2002, 26 april 2002 en 23 augustus 2002 door de rechtbank te Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 25 oktober 2002 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 23 augustus 2002 met dagvaarding van Woudsend tegen de zitting van 13 november 2002. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt: "te vernietigen het vonnis, op 23 augustus 2002 door de Rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, IN CONVENTIE geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren althans haar vorderingen te ontzeggen en IN RECONVENTIE geïntimeerde te veroordelen - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van de schade die [appellante] heeft geleden en in de toekomst zal lijden als gevolg van het haar overkomen verkeersongeval, betaande uit: verlies aan verdienvermogen Euro 789.557,00 verlies zelfwerkzaamheid Euro 95.965,00 smartengeld Euro 27.226,00 buitengerechtelijke kosten Euro 10.159,00 --------------- Euro 922.907,00 zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 1995, alsmede geïntimeerde te veroordelen eiser te vrijwaren van eventueel verschuldigde heffingen inkomstenbelasting en volksverzekeringen over voornoemde bedragen, alsmede de veroordeling uit te spreken onder een voorbehoud van het blijven voortbestaan van het huidige stelsel der WAO-uitkering, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties." [appellante] heeft, onder overlegging van producties, een memorie van grieven genomen. Bij memorie van antwoord is door Woudsend verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel geappelleerd met als conclusie: "mevrouw [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel het tussenvonnis van de Rechtbank Groningen van 23 augustu 2002, gewezen onder rolnummer 54823/HA ZA 01-795 tussen Woudsend als eiseres en mevrouw [appellante] als gedaagde, te vernietigen op grond van de door Woudsend (voorwaardelijk) voorgedragen grief alsmede mevrouw [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure." Door [appellante] is in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord met als conclusie: "Woudsend niet ontvankelijk te verklaren in haar voorwaardelijk incidenteel appèl danwel het vonnis in eerste aanleg ten aanzien van het primair gevorderde in stand te laten en zelf - onder aanvulling van de gronden - in conventie Woudsend haar vordering te ontzeggen en in reconventie de bij Memorie geformuleerde eis van [appellante] toe te wijzen met veroordeling van Woudsend in beide instanties." Voorts is door geïntimeerde een akte en door appellante een antwoordakte genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven Door [appellante] zijn in het principaal appel de volgende grieven opgeworpen: "Grief I: Ten onrechte heeft de Rechtbank in haar beslissing een nader deskundigenbericht gelast." "Grief II: Ten onrechte overwoog de Rechtbank in rechtsoverweging 9: Voor zover nodig merkt de rechtbank op, dat, gelet op het overwogenen opheffing van het appelverbod niet opportuun is, nog daargelaten de inhoud van artikel 194 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering." "Grief III: Ten onrechte heeft de Rechtbank in haar vonnis zenuwarts [deskundige] benoemd." Door Woudsend is in het voorwaardelijk incidenteel appel de volgende grief opgeworpen: "Ten onrechte heeft de Rechtbank Groningen in het vonnis van 23 augustus 2002 een deskundigenbericht gelast en niet aanstonds de primaire vordering van Woudsend toegewezen." De beoordeling Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel: 1. Krachtens het bepaalde in artikel 337 lid 1 Rv is appel tegen een tussenvonnis, anders dan wanneer daarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen, en behoudens expliciete toestemming van de rechter in eerste aanleg, slechts toegestaan indien dat geschiedt tegelijk met het appel tegen het eindvonnis. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een deelvonnis, zijnde een vonnis waarin aan het proces omtrent enig deel van het ten gronde gevorderde reeds wel en omtrent een ander deel van ten gronde gevorderde nog niet door een uitdrukkelijk dictum een einde wordt gemaakt. 2. Het beroepen vonnis is niet een deelvonnis als hiervoor bedoeld. Weliswaar wijkt de rechtbank met de door haar in het tussenvonnis gegeven beslissing af van het door [appellante] ingenomen standpunt dat benoeming van deskundigen niet (meer) noodzakelijk is, doch daarmee is het vonnis nog niet aan te merken als een deelvonnis in vorenbedoelde zin. Anders dan bij een voorlopig deskundigenbericht heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om al dan niet een deskundigenbericht te bevelen, zodat hij/zij - ook als een partij of partijen een andere wens hebben geuit - zelf kan bepalen of hij/zij behoefte heeft aan een (nadere) deskundige voorlichting. 3. De opvatting als door [appellante] voorgestaan zou er bovendien toe leiden dat hetgeen de wetgever met het bepaalde in artikel 337 Rv heeft beoogd (versnelling van de procedure) illusoir zou worden, nu in het overgrote deel van de tussenvonnissen (bewijsopdracht, bevel tot het houden van een comparitie, het benoemen van deskundigen) een impliciete afwijking kan liggen besloten van het standpunt dat een partij of partijen dienaangaande hebben ingenomen (het bewijs is al geleverd; er zijn voldoende inlichtingen verstrekt; een schikking behoort niet tot de mogelijkheden). 4. Ook het feit dat de rechtbank in weerwil van het verzoek van [appellante] (en Woudsend) om - afhankelijk van de inhoud van het te wijzen tussenvonnis - tussentijds appel toe te staan, uitdrukkelijk heeft overwogen en (impliciet) beslist dat opheffing van het tussentijdse appelverbod niet opportuun is, brengt niet met zich mee dat er sprake is van een deelvonnis in vorenbedoelde zin. Ook hier gaat het om een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank . 5. Het vorenoverwogene brengt mede dat [appellante] in haar principaal appel niet ontvankelijk moet worden geoordeeld. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld, zodat dienaangaande verder geen beslissing hoeft te volgen. Slotsom 6. [appellante] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar appel. Zij zal de kosten van deze procedure in hoger beroep hebben te dragen. Beslissing: Het gerechtshof: verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het beroepen tussenvonnis van 23 augustus 2003; veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woudsend begroot op Euro 230,-- aan verschotten en op Euro 5.037,-- aan salaris voor de procureur. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Verschuur en Kuiper, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 oktober 2003.