
Jurisprudentie
AM3128
Datum uitspraak2003-09-16
Datum gepubliceerd2003-10-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 03/1838
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 03/1838
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beroep in verband met kennelijk niet-ontvankelijk verklaard bezwaar. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 7 maart 2002 omdat de gevraagde vergunningen niet meer kunnen worden verleend nu de rechtspersoon op naam waarvan de vergunningen zijn aangevraagd is opgehouden te bestaan. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 03/1838
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Giljone Holding B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amstelveen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lekeisha Holding B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Holding],
gevestigd en kantoorhoudende te Mijdrecht,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid To Serve & Protect B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Mijdrecht,
e i s e r s,
en
de Minister van Justitie
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING.
1.1 Het beroep richt zich tegen verweerders besluit van 11 juli 2002, waarbij verweerder de bezwaarschriften van eisers tegen zijn besluiten van 7 maart 2002 kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder besloten om I & O to Serve and Protect VOF geen vergunning te verlenen voor het in stand houden van een particulier recherchebureau en geen toestemming te verlenen om [eiser 1] en [eiser 2] (hierna respectievelijk aan te duiden als [eiser 1] en [eiser 2]) met de leiding daarvan te belasten, alsmede om de reeds aan de VOF verleende vergunning voor het in stand houden van een particulier beveiligingsbedrijf niet te verlengen, en geen toestemming te verlenen om de heren [eiser 1] en [eiser 2] met de leiding daarvan te belasten.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 5 september 2003, waar [eiser 1] en [eiser 2] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. S.H. van Erk, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde S.M. Berndsen, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, bijgestaan door mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te 's-Gravenhage.
2. OVERWEGINGEN.
Feiten en procesverloop
2.1 Bij brief van 15 september 2000 is door I&O To Serve and Protect VOF (hierna: de VOF) bij verweerder een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van de reeds verstrekte vergunning tot het uitoefenen van een beveiligingsbedrijf met een vergunning tot het uitvoeren van recherchewerkzaamheden en horecaportier. Vervolgens is telefonisch aangegeven dat dit verzoek tevens dient te worden beschouwd als een verzoek tot verlenging van de vergunning voor het instandhouden van een particulier beveiligingsbedrijf.
2.2. Bij brieven van 19 oktober 2001 heeft verweerder aan de VOF medegedeeld voornemens te zijn de gevraagde vergunningen niet te verlenen. Nadat de VOF op de hoorzitting van 15 november 2001 haar zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft verweerder bij besluiten van 7 maart 2002 medegedeeld dat geen vergunning wordt verleend aan de VOF voor het in stand houden van een particulier recherchebureau en geen toestemming wordt verleend om [eiser 1] en [eiser 2] te belasten met de leiding daarvan. Daarnaast is medegedeeld dat de reeds aan de VOF verleende vergunning voor het in stand houden van een particulier beveiligingsbedrijf niet wordt verlengd, alsmede dat geen toestemming wordt verleend [eiser 1] en [eiser 2] met de leiding daarvan te belasten.
2.3 Bij brieven van 12 april, aangevuld op 3 juni 2002, is tegen verweerders besluiten van 7 maart 2002 bezwaar gemaakt door [eiser 1], [eiser 2], Giljone Holding B.V. (i.o.), Lekeisha Holding B.V. (i.o.), [Holding] (i.o.) en To Serve & Protect B.V. i.o. (hierna tevens aan te duiden als eisers). In deze bezwaarschriften wordt onder meer aangegeven dat de VOF met ingang van 27 maart 2002 is opgeheven. Op 27 maart 2002 is gelijktijdig To Serve & Protect B.V. (i.o.) opgericht. [Holding] (i.o.) is de bevoegde functionaris van To Serve & Protect B.V. (i.o.), terwijl van [Holding] de bevoegde functionarissen zijn Giljone Holding B.V. (i.o.) en Lekeisha Holding B.V. (i.o.), met respectievelijk als bevoegde functionarissen [eiser 2] en [eiser 1].
2.4 Bij brief van 11 juli 2002 heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen. Tegen dit besluit is door eisers op 14 augustus 2002 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Bij brief van 24 juli 2003 is dat beroepschrift op grond van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de rechtbank Amsterdam ter behandeling naar deze rechtbank gezonden. Dit omdat bij deze rechtbank reeds een beroep van To Serve & Protect B.V. aanhangig was (procedurenummer 03/0973) en behandeling van beide beroepen door één rechtbank gewenst werd geacht.
Standpunten van partijen
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaarschriften van eisers niet voldoen aan de eisen van de Awb omdat zij geen belang (meer) hebben bij beoordeling van het bezwaarschrift. De aanvraag was immers ingediend door de VOF. Eisers hebben in bezwaar zelf aangegeven dat de VOF inmiddels is opgehouden te bestaan. Gegrondverklaring van het bezwaar zou zodoende strekken tot het verlenen van een vergunning aan een inmiddels niet meer bestaande rechtspersoon. Omdat dit niet mogelijk is, is verweerder van mening dat eisers geen belang hebben bij de beoordeling van het bezwaarschrift. De bezwaren zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk geacht.
2.6 Eisers zijn van mening dat zij wel degelijk als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de besluiten van 7 maart 2002. Bovendien is volgens eisers sprake van rechtsopvolging in de zin van artikel 3:80 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien de onderneming van de VOF is ingebracht in To Serve & Protect B.V.. Als rechtsopvolger van de VOF kan zij de procedure voortzetten, mits het belang is blijven bestaan.
Beoordeling
2.7 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 7 maart 2002. Nu de VOF is opgehouden te bestaan kunnen de gevraagde vergunningen immers niet meer aan haar worden verleend. Eisers' stelling ten aanzien van de rechtsopvolging kan hen in dit verband niet baten: ook als zij aangemerkt dienen te worden als rechtsopvolgers van de VOF hebben zij geen belang bij een antwoord op de vraag of de gevraagde vergunningen al dan niet aan de VOF verleend hadden moeten worden. De gevraagde vergunningen zijn immers naar hun aard niet overdraagbaar aangezien de aanvrager aan stringente voorwaarden moet voldoen alvorens de vergunning wordt verleend. Eisers dienden derhalve een nieuwe vergunningaanvraag te doen op naam van To Serve & Protect B.V., hetgeen inmiddels ook is gebeurd.
2.8 Gelet op het vorengaande wordt geoordeeld dat verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING.
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. R. in 't Veld, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2003.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. C.S. Schillemans mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.