
Jurisprudentie
AM3257
Datum uitspraak2003-04-29
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers02 414
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers02 414
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bestuursdwang zonder begunstigingstermijn. Adressering zonder zorgvulidg onderzoek naar overtreder.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: GEMWT 02/414
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats] eiser,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wieringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 28 februari 2002.
2. Zitting
Datum: 25 maart 2003.
Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde A.M. Akse, juridisch medewerker van verweerders gemeente.
3. Ontstaan en loop van het geding
Op 12 juli 2001 om 14.00 uur heeft verweerder eiser bevolen het verschaffen van nachtverblijf aan meer dan 5 personen in het pand [adres] te [woonplaats] (hierna: het pand) terstond te staken en gestaakt te houden. Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat het pand diezelfde dag om of rond 17.00 uur, bij wijze van toepassing van bestuursdwang, van gemeentewege zal worden gesloten. Dit besluit tot toepassing van bestuursdwang is eerst daarna, doch eveneens op 12 juli 2001, op schrift gesteld en aan eiser verzonden.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 17 juli 2001 bezwaar gemaakt.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 3 september 2001 een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 28 februari 2002, verzonden op 1 maart 2002, heeft verweerder het bezwaarschrift, met overneming van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 4 februari 2002, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser bij faxbericht van 10 april 2002, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 8 mei 2002.
Bij brief van 21 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
4. Motivering
4.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Voor die beoordeling is het volgende van belang.
4.2. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 4:11 van de Awb, voorzover hier van belang, kan het bestuursorgaan toepassing van artikel 4:8 achterwege laten voorzover de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Artikel 5:24 van de Awb luidt aldus:
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden.
3. De bekendmaking geschiedt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Bouwverordening der gemeente Wieringen (hierna: de bouwverordening) is het verboden zonder gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden, waarin aan meer dan 5 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft.
4.3. Verweerder heeft het besluit tot toepassing van bestuursdwang gebaseerd op de overweging dat in het pand aan meer dan 5 personen nachtverblijf wordt verschaft, zonder dat eiser daartoe beschikt over de ingevolge de bouwverordening vereiste gebruiksvergunning. Vanwege de ernst en het acute gevaar van de situatie heeft verweerder met toepassing van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb afgezien van het stellen van een begunstigingstermijn en de beslissing tot toepassing van bestuursdwang eerst achteraf op schrift gesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit geen aanleiding gezien om de namens eiser naar voren gebrachte bezwaren gegrond te verklaren en het standpunt ingenomen dat eiser terecht in persoon is aangeschreven, aangezien hij het in zijn macht had om de illegale situatie te beëindigen.
4.4. Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij heeft onder meer aangevoerd dat verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb en dat de aanschrijving onjuist is geadresseerd. Ook meent eiser dat hij voorafgaand aan het primaire besluit door verweerder ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze naar voren te brengen.
4.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn overweging dat in het pand zonder de vereiste gebruiksvergunning aan meer dan 5 personen nachtverblijf wordt verschaft, onder meer heeft doen steunen op een e-mail van een buurtbewoner van 9 juli 2001 en een door verweerder gehouden controle in de avond/nacht van 11 op 12 juli 2001. De buurtbewoner, die stelt te worden ondersteund door meerdere buurtbewoners, deelt in zijn e-mail mee dat het pand sinds enige weken wordt bewoond door zo'n 18 gastarbeiders uit Polen en dat er ook in de woonkamer stapelbedden staan. Verweerder heeft voor deze mededeling bevestiging gevonden tijdens voormelde controle, waarbij is geconstateerd dat meer dan 5 personen met weekendtassen en/of slaapzakken het pand betraden en waarvan een op 12 juli 2001 een proces-verbaal is opgemaakt, en de waarneming op 11 juli 2001 dat er 4 stapelbedden in de woonkamer zijn geplaatst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat er in het pand aan meer dan 5 personen nachtverblijf werd verschaft, zonder dat de daarvoor vereiste gebruiksvergunning was verleend. Verweerder was dan ook bevoegd tegen dat illegale gebruik met toepassing van bestuursdwang op te treden.
4.6. De rechtbank overweegt dat de toepassing van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb slechts gerechtvaardigd is in spoedeisende situaties. Het bestuursorgaan mag niet te gemakkelijk aannemen dat een dergelijke uitzonderingssituatie, waarbij de gebruikelijke waarborgen waarmee de bestuursdwangprocedure is omkleed opzij worden gezet, zich voordoet. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is de noodzaak tot onmiddellijke verwijdering van gevaarlijk vuurwerk, zoals aan de orde is in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2000 (gepubliceerd in JB 2000/347). De rampen in Volendam en Enschede tonen het belang aan van een actief (gemeentelijk) handhavingsbeleid, maar nopen niet tot de conclusie dat sneller een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb mag worden aangenomen.
In het onderhavige geval zijn geen gegevens aanwezig die erop duiden dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het besluit tot toepassing van bestuursdwang - alsmede de feitelijke toepassing daarvan - heeft geconstateerd dat er sprake was van een ernstige en acute gevaarlijke situatie waartegen onmiddellijk moest worden opgetreden. Uit voormeld proces-verbaal van 12 juli 2001 blijkt slechts dat is geconstateerd dat er meer dan 5 personen nachtverblijf houden in het pand. Dit enkele gegeven is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van acuut gevaar. Ook de verklaring van verweerders gemachtigde ter zitting dat een medewerker van de gemeentelijke afdeling voor gebruiksvergunningen zou hebben gezegd dat een gezinswoning zonder aanpassingen in het algemeen niet geschikt is om op veilige wijze grote groepen mensen te huisvesten, is daartoe onvoldoende. Evenmin kan uit voornoemde e-mail worden afgeleid dat er volgens buurtbewoners sprake is van acute gevaarzetting.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake was van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb. Verweerder heeft in het onderhavige geval dan ook ten onrechte toepassing gegeven aan die bepalingen. Dat blijkens het proces-verbaal van 17 juli 2001 tijdens de feitelijke toepassing van bestuursdwang is geconstateerd dat het pand niet geheel voldoet aan de regelgeving op het gebied van brandveiligheid bij het bedrijfsmatig gebruiken van een pand voor het verstrekken van nachtverblijf aan groepen mensen (meer dan 5 personen), leidt niet tot een ander oordeel. In zoverre heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ten onrechte ongegrond verklaard.
4.7. Nu er geen sprake was van een spoedeisend geval, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorts eiser ten onrechte niet overeenkomstig artikel 4:8, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan het primaire besluit zijn zienswijze naar voren te brengen. Aangezien verweerder in het onderhavige geval toepassing heeft gegeven aan artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb, kan de schending van artikel 4:8 van de Awb naar het oordeel van de rechtbank niet geacht worden te zijn hersteld door het horen in de bezwaarprocedure. Ook in zoverre heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ten onrechte ongegrond verklaard.
4.8. Met eiser is de rechtbank ten slotte van oordeel dat verweerder, ook in de bezwaarfase, ten onrechte heeft nagelaten deugdelijk te onderzoeken aan wie het besluit tot toepassing van bestuursdwang had moeten worden geadresseerd. Uit de adressering van zowel het primaire besluit als de beslissing op het bezwaarschrift, blijkt dat het besluit is geadresseerd aan eiser in persoon. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt evenwel dat niet uitgesloten kan worden geacht dat eiser feitelijk geen bemoeienis heeft gehad met de gebeurtenissen in het pand en dat de aanschrijving had moeten worden gericht aan Interpool B.V. als huurder van het pand dan wel aan eiser in zijn hoedanigheid van directeur en enig aandeelhouder van Interpool B.V.. Het door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat een juiste adressering van de aanschrijving in het onderhavige geval niet van groot belang is omdat geen begunstigingstermijn is gesteld en geen kostenverhaal is aangezegd, kan de rechtbank niet onderschrijven. Dit standpunt zou tot de onaanvaardbare conclusie kunnen leiden dat een bestuursorgaan tamelijk willekeurig handhavend mag optreden, mits wordt afgezien van een begunstigingstermijn en kostenverhaal. Dat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, eiser terecht in persoon is aangeschreven aangezien hij het in zijn macht had om de feitelijke situatie te beëindigen, kan worden betwijfeld, nu eiser op zijn vakantieadres in het buitenland telefonisch door verweerder op de hoogte is gesteld van het besluit tot toepassing van bestuursdwang.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb wat betreft de adressering niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten. Ook in zoverre heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ten onrechte ongegrond verklaard.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd en verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beslissen.
4.10. Bij deze uitkomst van het geding acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zowel voor het indienen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
5. Beslissing
De rechtbank,
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op om met inachtenming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van eiser te beslissen;
-bepaalt dat de gemeente Wieringen aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 109,00 vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
-wijst de gemeente Wieringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
-bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003.
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper als griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.