
Jurisprudentie
AM5339
Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200003689/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200003689/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 april 2000, kenmerk NL 96491, heeft verweerder krachtens artikel 4, derde lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Veordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellant om 60.000.000 kg zuiveringsslib uit te voeren naar Duitsland.
Uitspraak
200003689/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Wetterskip Fryslân, gevestigd te Leeuwarden,
appellant,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2000, kenmerk NL 96491, heeft verweerder krachtens artikel 4, derde lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Veordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellant om 60.000.000 kg zuiveringsslib uit te voeren naar Duitsland.
Bij besluit van 23 juni 2000, kenmerk IMA 2000-12991, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2000 herroepen en verklaard dat tegen de overbrenging van 60.000.000 kg zuiveringsslib geen bezwaar bestaat.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 augustus 2000.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de behandeling van de onderhavige zaak aangehouden in afwachting van het verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vragen zoals die zijn geformuleerd in de verwijzingsuitspraken van de Afdeling van 8 augustus 2000. Bij beschikking van 27 februari 2003 in de gevoegde zaken C-307/00 tot en met C-311/00 heeft het Hof uitspraak gedaan.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen en mr. M.H.M. Meijer, van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn in de periode van 1 februari 2000 tot en met 31 januari 2001 60.000.000 kg zuiveringsslib afkomstig van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Garmerwolde over te brengen naar Quetzer Kompost GmbH in Duitsland. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 96491 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in de bij de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG, behorende bijlage IIB. Uit de stukken volgt dat het zuiveringsslib in Duitsland wordt vermengd met compost, zand, leem en andere grondsoorten. Het hieruit ontstane mengsel wordt ingezet als recultiveringslaag.
2.2. Appellant betoogt dat verweerder bij het bestreden besluit weliswaar is teruggekomen van zijn beslissing om de uitvoer van het zuiveringsslib niet toe te staan, maar dat verweerder ten onrechte bij zijn in het primaire besluit ingenomen standpunt is gebleven dat in het onderhavige geval sprake is van overbrenging van afvalstoffen met als einddoel definitieve verwijdering. Appellant heeft ter zitting betoogd dat hij hierdoor rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Hij voert hiertoe aan dat de verwerking van het zuiveringsslib in Duitsland, zoals omschreven in het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 96491, moet worden aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit van 28 april 2000 herroepen en verklaard geen bezwaar meer te hebben tegen het voornemen van appellant om zuiveringsslib over te brengen. Dit houdt naar het oordeel van de Afdeling in dat op basis van het bestreden besluit derhalve alsnog overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 96491 kan worden uitgevoerd. Appellant heeft, ook na daartoe door de Afdeling in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende aangetoond dat hij, nu mag worden uitgevoerd overeenkomstig de kennisgeving, wordt benadeeld dan wel anderszins rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad door de kwalificatie door verweerder van het verwerkingsproces in Duitsland. Voor het oordeel dat appellant belang heeft bij de beoordeling van het beroep, bestaat dan ook geen grond.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
374.