Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5341

Datum uitspraak2003-10-28
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/025241.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging tot moord op vader van medeverdachte


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/025241-03 Uitspraakdatum: 28 oktober 2003 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te (geboorteplaats) op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats], [adres], thans preventief gedetineerd in de P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB te Vught. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2003. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2003. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een hamer, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en/of genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, in diens (onder)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (artikel 289 juncto 45 Wetboek van Strafrecht); subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer) van het leven te beroven, met dat opzet genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een hamer, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en/of genoemde (slachtoffer) meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een hard en/of scherp voorwerp, in diens (onder)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht). De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primaire feit heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van het primaire feit: - een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde toezicht door Reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt psychotherapeutische behandeling. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte: - de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit; dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om samen met anderen de dood van een medemens te beramen en daartoe dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemens te gebruiken, alsmede dat verdachte zich om het lot van het slachtoffer kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd en in eerste instantie leugenachtig heeft verklaard om zichzelf van verdenking te vrijwaren; - het feit dat het slachtoffer de aan verdachte wel bekende vader van medeverdachte (medeverdachte) betreft; - verdachte heeft het slachtoffer een onherstelbaar leed aangedaan; bij de aanslag is het slachtoffer levensgevaarlijk gewond geraakt; na diverse operaties en maandenlang verblijf in het ziekenhuis is het slachtoffer opgenomen in een verpleeghuis; - het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft een grote impact gehad op de buurtbewoners van het slachtoffer. Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid: - uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door psychiater dr. P.J.A. van Panhuis en psychiater i.o. drs. C.T. Ferero van 20 augustus 2003 blijkt, dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Dit rapport houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in: (inhoud rapport) De ziekelijke stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit kan Er wordt geconcludeerd tot verminderde toerekenbaarheid. De rechtbank neemt deze conclusie en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van strafbare feiten tegengaan. DE UITSPRAAK Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: primair medeplegen van poging tot moord (artikel 45, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, juncto artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht). Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. De op te leggen straf: - een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Arrondissementaal Secretariaat van de Reclassering, Leeghwaterlaan 14 te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht ook indien zulks inhoudt een passende psychotherapeutische behandeling. Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is gewezen door, mr. M.A.A. Dellaert, voorzitter, mr. J.J.A. Kooijman en mr. D.P. van der Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.H.G.M. van Goch, griffier en is uitgesproken op 28 oktober 2003. De bewezenverklaring: hij op of omstreeks 06 mei 2003 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde (slachtoffer) meermalen met een hamer, met kracht tegen diens hoofd heeft geslagen en genoemde (slachtoffer) meermalen met een mes, in diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid