Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5349

Datum uitspraak2003-05-15
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200300333/T
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bijstandsverlener/gemachtigde in kantonzaken (art. 81 Rv). Onterecht voeren meester-titel. Zie ook LJN AM 5352 en LJN AM 5353


Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van: [X], wonende te [woonplaats], gemachtigde: mevrouw M. van der Mark, t e g e n 1. mr. W.E.M. Verjans, 2. mr. F.G.P.M. Spreuwenberg, 3. mr. J.G. Bruns en 4. mr. J.J. Minnaar, in hun hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, hierna te noemen: de kantonrechters. 1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 april 2003, heeft [X], die zich presenteert als mr. [X], beroep ingesteld tegen de door de kantonrechters jegens hem gegeven beschikking ex artikel 81 Rv van 9 april 2003. Hij verzoekt voor de duur van het geding de uitvoerbaarheid te schorsen op de voet van artikel 360 lid 2 Rv en overigens de beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij weer tot gemachtigde in kantonzaken wordt toegelaten. 2. Voor zover hier van belang luidt deze beschikking als volgt: 1. [X] heeft bij het toenmalige kantongerecht te Bergen op Zoom stage gelopen van september 2000 tot januari 2001 in het kader van zijn studie tot administratief juridisch medewerker. Sinds 2002 verleent [X] als gemachtigde juridische hulp aan personen die in een civiele procedure zijn betrokken. [X] is geen advocaat, procureur of deurwaarder. Eind 2002 begon [X] zich te bedienen van de meestertitel voor zijn naam, zowel in zijn correspondentie met de kantonrechter als in zijn processtukken. 2. Gelet op het korte tijdsverloop tussen voormelde stage tijdens zijn toen nog niet afgeronde (MBO)studie en het voeren van de meestertitel rees twijfel of [X] gerechtigd was de meestertitel te voeren. (...) 3. Het vermoeden dat [X] ten onrechte de meestertitel voert is niet ontzenuwd door (...) Op grond hiervan wordt er van uitgegaan dat [X] de meestertitel ten onrechte voert. 4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het vertrouwen in [X] zodanig ernstig geschaad dat sprake is van ernstige bezwaren in de zin van voormeld artikel 81. Gelet op de ernst van het geval zullen de kantonrechters die deze beschikking hebben ondertekend [X] als gemachtigde weigeren voor de hierna te bepalen tijd. Beslissing De kantonrechters Verjans, Spreuwenberg, Bruns en Minnaar weigeren, ieder voor zich, bijstand of vertegenwoordiging door [X] in aanhangige en aanhangig te maken zaken in de locatie Bergen op Zoom gedurende een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad. 3. Het beroepschrift is ondertekend door een gemachtigde die geen procureur is, zodat het hof zich voor de vraag geplaatst ziet of dit alsnog moet gebeuren. [X] is op deze vraag vooruitgelopen. In het beroepschrift doet hij een beroep op enkele passages uit Mr. W. van Rossem's verklaring van het Nederlands Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, door prof. mr. R.P. Cleveringa, naar het hof begrijpt uit de vierde druk, 1972. Hij noemt aantekening 1 op artikel 99a Rv (deze bepaling is de voorloper van artikel 102 Rv, van kracht tussen 30 december 1991 en 1 januari 2002, welke weer een voorloper is van het huidige artikel 81 Rv; de wetteksten verschillen op hier niet ter zake doende punten) waar staat: De niet toegelaten gemachtigde kan binnen een maand in hoger beroep komen bij de Rechtbank; indiening bij procureur van het hiertoe strekkende verzoekschrift is niet voorgeschreven. De noot op deze passage verwijst naar aantekening 3 op artikel 21 Rv. De tekst wordt door [X] geciteerd. Prof. Cleveringa betoogt, kort gezegd, dat procureurstelling alleen vereist is indien de wet zulks opdraagt. Deze schrijver vermeldt overigens ook (in de genoemde noot) dat zijn opvatting niet strookt met de jurisprudentie, te weten rechtbank Dordrecht 25 februari 1966, NJ 1967/141. 4. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 261 Rv schrijft de toepasselijkheid van de regels voor de verzoekschriftprocedure uit titel 3 van Boek 1 Rv voor ten aanzien van zaken waarin de rechter, zoals hier, ambtshalve een beschikking geeft. Artikel 278 lid 3 Rv, welke bepaling ingevolge artikel 362 Rv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, bepaalt dat het verzoekschrift wordt ondertekend door een procureur, tenzij indiening bij de kantonrechter plaatsvindt of ingevolge bijzondere wettelijke bepaling niet door een procureur behoeft te geschieden. De door [X] omarmde opvatting van prof. Cleveringa gaat derhalve niet op. 5. Er bestaat geen bijzondere wettelijke bepaling die indiening van het onderhavige beroepschrift zonder procureursbijstand mogelijk maakt (zoals bijvoorbeeld artikel 43 lid 2 Rv voor het openbaar ministerie, artikel 1:243 lid 4 BW voor de raad voor de kinderbescherming en artikel 1:265 lid 4 BW voor de gezinsvoogdij-instellingen). Aan de tekst van artikel 81 lid 4 Rv valt geen argument ten gunste van het tegendeel te ontlenen. Met de neutrale term "persoon" is slechts bedoeld aan te geven dat ook een rechtspersoon als verlener van bijstand of als gemachtigde kan optreden, aldus de Memorie van Toelichting op artikel 81 Rv. 6. Ook de aard van de beroepsprocedure staat aan de toepasselijkheid van artikel 278 lid 3 Rv niet in de weg. Deze opvatting is wel door prof. mr. O.A.C. Verpaalen verdedigd in zijn boek De handhaving van de orde en de tucht in de civiele procedure (1983), p. 284 (onderaan) en p. 287 (bovenaan). Het beroep van (toentertijd) artikel 99a Rv leidt niet tot een procedure van civielrechtelijke aard waarop de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betrekking hebben omdat de tegen de gemachtigde genomen maatregel geen civielrechtelijke is, maar een uiting van gezagsuitoefening, het uitoefenen van een tuchtigingsbevoegdheid. Deswege zou procureurstelling niet zijn vereist, zo lijkt zijn conclusie. Het hof is van oordeel dat, hoe ook de aard van de beschikking van de kantonrechters moge worden geduid, de beroepsprocedure bij het gerechtshof niet anders kan worden aangemerkt dan als daad van rechtspraak waarop de procedureregels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in volle omvang op van toepassing zijn. 7. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat [X] gehouden is het beroepschrift door een procureur te doen ondertekenen. Zulks geldt ten aanzien van zowel de verzochte schorsing als de vernietiging. Het hof zal hem op de voet van artikel 281 Rv de gelegenheid bieden om binnen twee weken na de dagtekening van deze beschikking het verzuim te herstellen. 8. De beslissing Het hof: biedt [X] de gelegenheid binnen twee weken na de uitspraakdatum de griffie een door een procureur ondertekend exemplaar van het beroepschrift te doen toekomen; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door de mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.