
Jurisprudentie
AM5360
Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205057/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205057/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij Koninklijk Besluit van 20 maart 2001, nummer 01.001389, heeft de Kroon de Havengeldregeling 2001 voor Rotterdam Airport goedgekeurd.
Uitspraak
200205057/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 2 augustus 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij Koninklijk Besluit van 20 maart 2001, nummer 01.001389, heeft de Kroon de Havengeldregeling 2001 voor Rotterdam Airport goedgekeurd.
Bij Koninklijk Besluit van 22 maart 2001, nummer 01.001421, heeft de Kroon de Havengeldregeling 2001 voor Maastricht Aachen Airport goedgekeurd.
Bij Koninklijk Besluit van 22 maart 2001, nummer 01.001422, heeft de Kroon de Havengeldregeling 2001 voor Groningen Airport Eelde goedgekeurd.
Bij Koninklijk Besluit van 18 mei 2001, nummer 01.002531, heeft de Kroon de Havengeldregeling 2001 voor Amsterdam Airport Schiphol goedgekeurd.
Bij Koninklijk Besluit van 21 september 2001, nummer 01.004481, heeft de Kroon het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, voorzover het zich richt tegen de goedkeuring van de Havengeldregeling 2001 voor Amsterdam Airport Schiphol niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2002, verzonden op 5 augustus 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 december 2002 heeft de Kroon van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2003, waar appellant in persoon en de Kroon, vertegenwoordigd door mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat de Kroon het bezwaar van appellant tegen het Koninklijk Besluit van 18 mei 2001, inhoudende de goedkeuring van de Havengeldregeling 2001 voor Amsterdam Airport Schiphol, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft daarbij met juistheid overwogen dat vast staat dat het bezwaar van appellant van 1 april 2001 als voortijdig ingediend moet worden aangemerkt zonder dat zich één van de onder artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen heeft voorgedaan. Voorts heeft zij met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat de Kroon jegens appellant ten aanzien van dit bezwaar onzorgvuldig heeft gehandeld, nu uit de voorhanden stukken is gebleken dat appellant is gewezen op het premature karakter van zijn bezwaarschrift. Het betoog van appellant dat hij ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn bezwaar omdat hem niet schriftelijk is bericht dat dat bezwaar prematuur was ingediend, vindt geen steun in het recht en volgt de Afdeling derhalve niet.
2.2. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Luchtvaartwet (hierna: de LVW) is de exploitant van een luchtvaartterrein, uitsluitend of mede aangewezen voor het openbare burgerlijke luchtverkeer, verplicht tarieven vast te stellen voor het gebruik dat door luchtvaartuigen wordt gemaakt van dit luchtvaartterrein en van de zich daarop bevindende opstallen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeven deze tarieven toestemming van de Kroon.
2.3. Rotterdam Airport, Maastricht Aachen Airport en Groningen Airport Eelde hebben, als exploitanten van de desbetreffende luchthavens gevolggevend aan artikel 36 van de LVW, in hun havengeldregelingen nieuwe tarieven vastgesteld voor het gebruik dat tussen 1 april 2001 tot 1 april 2002 door luchtvaartuigen wordt gemaakt van de luchtvaartterreinen en de zich op dat terrein bevindende opstallen.
2.4. Bij de beslissing op bezwaar heeft de Kroon - onder meer - het bezwaar van appellant tegen het goedkeuringsbesluit van 20 maart 2001 en de twee goedkeuringsbesluiten van 22 maart 2001 ongegrond verklaard. Daarbij is - kort samengevat - overwogen dat in het kader van de goedkeuringsprocedure is getoetst of de in de havengeldregelingen opgenomen nieuwe tarieven (mede) uit het oogpunt van het algemeen belang schadelijk zijn voor de belangen van de luchtvaart, het zogeheten schadelijkheidscriterium, alsmede aan artikel 15 van het Verdrag van Chicago dat discriminatie inzake de toelating tot en het gebruik van luchtvaartterreinen door luchtvaartuigen van verdragstaten wil tegengaan. Het vaststellen van een tarief voor een “overshoot” wordt niet onredelijk en als zodanig passend geacht binnen de tariefstelling als bedoeld in artikel 36 van de LVW, aldus de Kroon; behalve dat door de exploitant ten behoeve van het faciliteren van een “overshoot” kosten moeten worden gemaakt, die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen, is er tevens sprake van het opsouperen van geluidsruimte.
2.5. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de toetsing van de Kroon in het kader van de te verlenen toestemming discretionair van aard is en beperkt tot een aantal criteria. Appellant betoogt in dit verband dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat met een zogenoemde “missed approach” een luchthaven niet wordt gebruikt, zodat tariefstelling en goedkeuring daarvan door de Kroon in strijd is met artikel 36 van de LVW.
2.6. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, bij de goedkeuring door de Kroon primair de vraag van belang is of de in de havengeldregelingen genoemde vliegbewegingen, zoals voornoemde overshoots, al dan niet kunnen worden aangemerkt als gebruik als bedoeld in artikel 36 van de LVW. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de Kroon met juistheid aangenomen dat het gebruiksbegrip niet beperkt dient te worden tot landingen die uitmonden in een fysiek gebruik van de landingsbaan. Ook anderszins heeft hetgeen appellant aanvoert de Afdeling niet tot het oordeel kunnen brengen dat de Kroon een onjuiste uitleg aan artikel 36 van de LVW heeft gegeven door de in de verschillende havengeldregelingen voorkomende bepalingen aanvaardbaar te achten. De vraag in hoeverre de door appellant als “missed approach” aangeduide vliegbeweging onder de bepalingen in de verschillende havengeldregelingen kan worden gebracht, kan daarbij niet aan de orde komen nu dit begrip, anders dan de begrippen schijnlanding, overshoot en low pass, in geen van de betreffende havengeldregelingen wordt genoemd. Een eventueel geschil met betrekking tot deze vraag dient te worden behandeld naar aanleiding van opgelegde heffingen op grond van de havengeldregelingen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de Kroon ten onrechte de betreffende havengeldregelingen heeft goedgekeurd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
45-391.