Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5364

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205698/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Binnenmaas op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 december 2001, het bestemmingsplan "Zijdewinde" vastgesteld.


Uitspraak

200205698/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Vereniging tot behoud van natuur, landschap en dorpsschoon in de Hoeksche Waard", gevestigd te Oud-Beijerland, en anderen, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Binnenmaas op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 december 2001, het bestemmingsplan "Zijdewinde" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 augustus 2002, kenmerk DRGG/ARB/02/1377A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 28 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 17 juli 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas en van Oude Maasstede B.V. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2003, waar appellanten bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. D.R. Kooistra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Binnenmaas, vertegenwoordigd door G.J. Rooimans, wethouder, en M.M.A. de Korte-Stouten, ambtenaar van de gemeente, en Oude Maasstede B.V., vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bestemmingsplan beoogt in de kern Puttershoek woningbouw mogelijk te maken op een voormalig bedrijfsterrein aan de Zijdewinde. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voorzover dit voorziet in de bouw van een woontoren met een maximale bouwhoogte van 26 meter. Een dergelijk gebouw zal volgens hen de cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de omgeving aantasten, hetgeen strijdig is met landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. 2.4. Verweerder acht het plan op dit punt niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader stelt hij dat met het plan als geheel is gekozen voor een verantwoorde stedenbouwkundige afronding van het betrokken deel van de kern Puttershoek. De in het plan voorziene hoogbouw acht verweerder aanvaardbaar, onder meer omdat daarmee een hoogwaardig woonmilieu kan worden gecreëerd, waaraan binnen de gemeente grote behoefte bestaat, en aldus spaarzaam met de beschikbare ruimte wordt omgegaan. Voorts acht hij van belang dat het hier een inbreidingslocatie betreft en hoogbouw bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de Oude Maasoever. Naar zijn mening leidt de woontoren niet tot een aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de omgeving. Gelet hierop heeft hij dit plandeel goedgekeurd. 2.5. De Afdeling stelt aan de hand van de plankaart vast dat aan de gronden waar de woontoren is voorzien de bestemming “Woongebouw I” is toegekend. Blijkens de aanduiding op de plankaart, in samenhang met artikel 10, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften bedraagt de hoogte van de gebouwen niet meer dan 26 meter. Ingevolge de algemene vrijstellingsbevoegdheid van artikel 25 van de planvoorschriften kan de bouwhoogte met maximaal 10% worden verhoogd. Het bebouwingsvlak van de woontoren heeft de vorm van een driehoek waarvan de zijden globaal genomen een lengte hebben van ongeveer 30 meter. 2.6. De gronden van het plangebied zijn in het streekplan Zuid-Holland Zuid (verder te noemen: het streekplan) aangeduid als “Stads- en dorpsgebied – bestaand of in uitvoering”. De historische kern van Puttershoek ligt ten westen van het plangebied. Blijkens de stukken betreft het hier geen van rijkswege beschermd dorpsgezicht. Wel is de historische kern van Puttershoek in het streekplan aangewezen als “Stads- en dorpsgebied met grote cultuurhistorische waarden”. Voor dergelijke gebieden is het streekplanbeleid gericht op het veilig stellen van cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen. De toelichting bij het streekplan wijst in het bijzonder op de bescherming van niet via de Monumentenwet beschermde dorpsgebieden met cultuurhistorische kwaliteiten. Dit impliceert volgens de toelichting geen grootschalige stedenbouwkundige ingrepen en zorgvuldig inpassen van nieuwbouw. De gronden ten oosten van het plangebied zijn op de streekplankaart deels aangewezen als “Agrarisch gebied” en deels als “Natuurgebied”, waarbij de als agrarisch gebied aangewezen gronden vallen binnen de contourlijn “Streekplanuitwerking bovenregionaal bedrijfsterrein”. Voorts maken blijkens het streekplan de gronden direct ten oosten van het plangebied deel uit van een ecologische verbindingszone. Gelet op de stukken – met name het deskundigenbericht – ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de woontoren de cultuurhistorische waarden van de historische kern van Puttershoek dan wel de natuurlijke en ecologische waarden van de ten oosten van het plangebied gelegen gronden als zodanig zal aantasten. Zij acht daarbij van belang de onderlinge afstanden alsmede de omstandigheid dat het plangebied voorheen grotendeels in gebruik was voor bedrijfsdoeleinden. Aan de gevolgen van visuele aard behoefde verweerder in dit verband geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan voorziet in een geleidelijke overgang van de bestaande bebouwing van de kern Puttershoek naar de beoogde woontoren. Voorts is de woontoren voorzien aan de rand van de bebouwde kom op een plek die aan twee zijden wordt omsloten door water. Daarnaast acht zij niet zonder betekenis dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting een grote behoefte bestaat aan woningen voor senioren, voor wie de appartementen in de woontoren in de eerste plaats beschikbaar zullen zijn. Voorzover appellanten hebben gewezen op de aanwezigheid van de karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle molen “De Lelie”, blijkt uit de stukken dat de woontoren buiten de in het plan opgenomen molenbeschermingszone van 400 meter zal worden gebouwd. De Afdeling acht het plan in zoverre dan ook niet strijdig met het in het streekplan neergelegde provinciale beleid. 2.7. Ten aanzien van het bezwaar van appellanten dat het plan op dit punt niet in overeenstemming is met het in de Nota Planbeoordeling opgenomen uitgangspunt dat bij de inrichting van het stedelijk gebied rekening moet worden gehouden met een goede overgang naar het buitengebied, overweegt de Afdeling dat dit uitgangspunt niet met zich brengt dat hoogbouw zonder meer is uitgesloten. 2.8. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder vanwege strijd met gemeentelijke beleidsvisies dan wel de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het aan de orde zijnde plandeel niet heeft kunnen goedkeuren. Met betrekking tot evengenoemde nota is hierbij van belang dat deze nog niet in werking is getreden. 2.9. Voorzover appellanten naar voren hebben gebracht dat de bouwhoogte die het plan mogelijk maakt afwijkt van de bouwhoogte van het geldende plan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan op dit uitgangspunt een uitzondering had moeten worden gemaakt. 2.10. Het betoog van appellanten dat verweerder aan het positieve advies van de welstandcommissie geen betekenis had mogen toekennen, aangezien deze commissie bij haar beoordeling de bouwhoogte als een gegeven diende te beschouwen en zij in een eerder advies uit 1999 over hoogbouw op deze plaats negatief heeft geadviseerd, slaagt niet. Het in 1999 uitgebrachte advies had betrekking op een bouwplan dat was gebaseerd op de bebouwingsmogelijkheden van het voorontwerp van het bestemmingsplan. Het vastgestelde plan zoals dat door verweerder is goedgekeurd, voorziet in andere bebouwingsmogelijkheden. Uit een en ander kan niet worden afgeleid dat de welstandscommissie onder alle omstandigheden tegenstander is van hoogbouw, nog daargelaten dat een negatief advies voor verweerder niet zonder meer bindend zou zijn. 2.11. Ten slotte overweegt de Afdeling met betrekking tot het bezwaar van appellanten omtrent de wijze van advisering door de Provinciale Planologische Commissie dat verweerder de adviezen van deze Commissie tezamen met andere adviezen heeft gewogen en bij de afweging van de in geding zijnde belangen in het besluit heeft betrokken. 2.12. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door appellanten bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003 178-363.