Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5381

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206697/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft de burgemeester van Rijswijk (hierna: de burgemeester) onder aanzegging van bestuursdwang de tijdelijke sluiting van het door appellante geëxploiteerde bedrijf Elsenburgh Event Plaza te Rijswijk met onmiddellijke ingang bevolen voor de periode tot 1 september 2001.


Uitspraak

200206697/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Haags Tennis Centrum Beheer B.V.”, gevestigd te Rijswijk, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 5 november 2002 in het geding tussen: appellante en de burgemeester van Rijswijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft de burgemeester van Rijswijk (hierna: de burgemeester) onder aanzegging van bestuursdwang de tijdelijke sluiting van het door appellante geëxploiteerde bedrijf Elsenburgh Event Plaza te Rijswijk met onmiddellijke ingang bevolen voor de periode tot 1 september 2001. Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 november 2002, verzonden op 8 november 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2003. Deze stukken zijn aangehecht. Bij brief van 28 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van de burgemeester. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door E.J. Boddé, J.J. van der Elst en C.G.J.A. van Dijk, allen ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rijswijk (hierna: de APV) is het de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers open te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 uur en 5.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 1.30 uur en 5.00 uur. Ingevolge artikel 2.3.1.5 van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de in artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen. 2.2. De burgemeester heeft bij besluit van 9 augustus 2001 vanwege een tweetal overtredingen van artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV de tijdelijke sluiting van het door appellante geëxploiteerde bedrijf Elsenburgh Event Plaza met onmiddellijke ingang bevolen tot 1 september 2001 en heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. 2.3. Appellante voert aan - kort samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat de onmiddellijke tijdelijke sluiting van haar bedrijf niet in het belang van de openbare orde is als bedoeld in artikel 2.3.1.5 van de APV en dat dit een onevenredig zwaar middel is in reactie op de geconstateerde overtredingen. Dit betoog faalt. Vast staat dat appellante meermalen de sluitingstijden van artikel 2.1.3.4, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Ter zitting heeft appellante desgevraagd ook aangegeven dat zij vanwege de in de Hindoestaanse gemeenschap gebruikelijke (afscheids)rituelen bij een bruiloftsviering niet in staat is bezoekers in dat geval tijdig uit haar pand dan wel van haar terrein te doen vertrekken. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 mei 1995 in zaak nos. R03.91.5616, R03.91.5260 en R03.93.0490 (gepubliceerd in AB 1995, 475), bedreigt reeds het enkele langer openblijven van een inrichting dan toegestaan de openbare orde. Gelet op het vorenstaande kwam aan de burgemeester dan ook de bevoegdheid toe om met toepassing van artikel 2.1.3.5 van de APV de tijdelijke sluiting van de inrichting te bevelen. Nu handhavend optreden tegen eerdere overtredingen van de geldende sluitingstijden niet tot gevolg heeft gehad dat appellant nieuwe overtredingen heeft voorkomen, heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat een tijdelijke sluiting van de inrichting noodzakelijk was om duidelijk te maken dat overtredingen niet meer zouden worden getolereerd. De ernst van de overtredingen en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de openbare orde in aanmerking genomen, kan niet worden staande gehouden dat de onmiddellijke sluiting van het bedrijf van appellante tot 1 september 2001 niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreden norm. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. 2.4. Het eerst in hoger beroep gevoerde betoog dat de ten tijde van de geconstateerde overtredingen in de inrichting aanwezige bezoekers personen waren wier aanwezigheid aldaar wegens dringende redenen noodzakelijk was, heeft appellante op geen enkele wijze nader geconcretiseerd en onderbouwd, zodat dit reeds hierom faalt. 2.5. Hetgeen appellante overigens in hoger beroep aanvoert, geeft evenmin aanleiding voor een andersluidend oordeel dan dat van de rechtbank. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw- van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003 97-391.