
Jurisprudentie
AM5390
Datum uitspraak2003-10-23
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306086/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306086/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 augustus 2003, kenmerk 304176, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting gelegen aan de Overschieseweg 64-70 te Rotterdam. Dit besluit is op 20 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200306086/2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "Firma Metalimex", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2003, kenmerk 304176, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting gelegen aan de Overschieseweg 64-70 te Rotterdam. Dit besluit is op 20 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 oktober 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Schouw en A. Korpel, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster kan zich niet verenigen met voorschrift 13.1.3. Verzoekster betoogt in dit verband onder meer niet te kunnen garanderen dat het lossen altijd binnen de inrichtingsgrenzen gebeurt. Vanwege drukte of vanwege de aard van de lading moet het lossen volgens verzoekster ook wel eens buiten de inrichtingsgrenzen plaatsvinden. Verder is het in verband met de doelmatigheid van de werkzaamheden onvermijdelijk en ook noodzakelijk dat containers af en toe overdag op de parkeerstrook van de openbare weg worden geparkeerd. Het overzetten van een container op een aanhangwagen zal volgens verzoekster vanwege de lengte, in de regel buiten de inrichtingsgrenzen moeten gebeuren. Ten slotte betoogt verzoekster dat indien bovengenoemde activiteiten buiten de inrichtingsgrenzen plaatsvinden, buiten de inrichtingsgrenzen ook werkzaamheden met de vorkheftruck zullen moeten worden uitgevoerd. Het laden en lossen van vrachten gebeurt immers volgens verzoekster altijd met behulp van een vorkheftruck. Bovendien stelt verzoekster dat soms met de heftruck werkzaamheden worden verricht bij naburige bedrijven.
2.3. De vraag of voorschrift 13.1.3 nodig is in het belang van de bescherming van het milieu dient door de Afdeling te worden beantwoord.
Onderhavige procedure leent zich daartoe niet.
2.4. Het is de Voorzitter uit de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk geworden dat het terrein van de inrichting, indien dit op efficiënte wijze wordt ingericht en de bedrijfsvoering op efficiënte wijze wordt uitgevoerd, voldoende ruimte biedt voor het binnen de inrichtingsgrenzen uitvoeren van zowel de laad- als de losactiviteiten. In zoverre dient het verzoek om schorsing van voorschrift 13.1.3 derhalve te worden afgewezen.
Wat betreft het betoog inzake het af en toe op de parkeerstrook van de openbare weg parkeren van lege containers overweegt de Voorzitter het volgende. Blijkens het ter zitting gestelde wenst verzoekster maximaal drie containers uitsluitend overdag kort tot enkele uren op de openbare weg te kunnen parkeren. Het is de Voorzitter niet onaannemelijk geworden dat zich op het terrein van de inrichting van verzoekster situaties kunnen voordoen waarin het tijdelijk parkeren van containers en het daarmee gepaard gaande wisselen van opslagvoorzieningen buiten de grenzen van de inrichting plaatsvinden. In aanmerking nemende dat in de reeds bestaande bedrijfsvoering deze activiteiten ook al buiten de inrichting plaatsvinden, ziet de Voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om voorziening, voorzover voorschrift 13.1.3 het tijdelijk parkeren van containers en het wisselen van opslagvoorzieningen buiten de inrichtingsgrenzen verbiedt, toe te wijzen.
Uit het vorenstaande volgt dat vanwege de onderhavige inrichting geen werkzaamheden met behulp van vorkheftrucks buiten de grenzen van de inrichting behoeven te worden uitgevoerd. De Voorzitter overweegt verder dat de onderhavige procedure zich beperkt tot de onderhavige inrichting en derhalve geen betrekking heeft op werkzaamheden die worden uitgevoerd bij naburige bedrijven. In zoverre dient het verzoek derhalve te worden afgewezen.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 8 augustus 2003, kenmerk 304176, voorzover het voorschrift 13.1.3 betreft;
II. treft de voorlopige voorziening dat voorschrift 13.1.3 als volgt komt te luiden:
”De volgende werkzaamheden mogen uitsluitend binnen de inrichtingsgrenzen worden uitgevoerd:
- laden en/of lossen;
- opslagvoorzieningen, die zich niet op een voertuig bestemd voor het wegverkeer bevinden, permanent op te stellen;
- werkzaamheden uitvoeren met behulp van vorkheftrucks.”
III. wijst het verzoek voor het overige af;
IV. gelast dat de gemeente Rotterdam aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2003
179-415.