
Jurisprudentie
AM5445
Datum uitspraak2003-10-01
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2285 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2285 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is de door betrokkene, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, ingediende aanvraag tot aanpassing of vervanging van haar houten woonkamervloer terecht en op goede gronden afgewezen?
Uitspraak
02/2285 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift van 20 april 2002 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Alkmaar op 18 april 2002 tussen partijen gewezen uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 20 augustus 2003, waar appellante is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Nijenhuis.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 7 september 1999 bij gedaagde, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, een aanvraag ingediend ten behoeve van de aanpassing of vervanging van haar houten woonkamervloer.
Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 13 januari 2000 afgewezen. Bij het besluit van 22 mei 2001 (het bestreden besluit) heeft gedaagde de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar artikel 1.2, derde lid, onder c, van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Anna Paulowna, overwogen dat geen voorziening kan worden toegekend, omdat de door appellante ondervonden ergonomische belemmeringen voortkomen uit het gebruikte materiaal, namelijk hout.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de stellingen van gedaagde onderschreven.
In hoger beroep stelt appellante, kort gezegd, dat niet het gebruikte materiaal de oorzaak is van haar pijnklachten, maar de constructie van de woonkamervloer.
Met gedaagde en de rechtbank is de Raad, de inhoud van de gedingstukken in aanmerking genomen, van oordeel dat de belemmeringen die appellante van de vloer ondervond, (in overwegende mate) het gevolg zijn van het gebruikte materiaal. Uit het door appellante ingebrachte rapport van ir. T. List blijkt dat hout een grotere mate van doorbuiging heeft dan beton en dat, teneinde voor haar houten vloer een stijfheid te bereiken die ongeveer gelijk is aan die van beton -bij welke stijfheid appellante naar haar zeggen geen klachten meer ondervindt-, een veel grotere hoeveelheid hout moet worden aangebracht dan thans het geval c.q. gebruikelijk is. Dat het ook bij het gebruik van hout mogelijk is om een vloer te verkrijgen met een grotere stijfheid dan thans het geval is, doet aan het voorgaande niet af. Naar het oordeel van de Raad volgt hieruit, dat de belemmeringen die appellante ondervond primair voortvloeiden uit de aard van het materiaal, en niet uit de constructie. De Raad stelt zich dan ook achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) I.D. Veldman