
Jurisprudentie
AM5450
Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301049/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301049/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 20 juni 2002 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) een door appellante aangevraagde gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs ten behoeve van de horeca-inrichting “Stones Café” aan de [locatie] te [plaats] geweigerd op grond van het stappenplan voor hasjcafés als bedoeld in het besluit van de burgemeester van 10 februari 1997.
Bij besluit van 18 december 2002 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak
200301049/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Stones Cafe B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij brief van 20 juni 2002 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) een door appellante aangevraagde gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs ten behoeve van de horeca-inrichting “Stones Café” aan de [locatie] te [plaats] geweigerd op grond van het stappenplan voor hasjcafés als bedoeld in het besluit van de burgemeester van 10 februari 1997.
Bij besluit van 18 december 2002 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar appellante vertegenwoordigd door haar exploitant [naam exploitant], bijgestaan door mr. Chr.L. Boekhoff, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Esseveldt, L.J. van Zijl en P.W.J. Vermij, allen ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt in hoger beroep, kort samengevat, dat de voorzieningenrechter in hetgeen zij heeft aangevoerd tegen de gehandhaafde weigering van de burgemeester ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om dat besluit te vernietigen.
2.2. Dit betoog kan niet leiden tot het door appellante beoogde doel. Ambtshalve wordt ten aanzien van de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen als volgt geoordeeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 18 juni 2003, in zaak no. 200205079/1, aangehecht ter voorlichting van partijen), is de schriftelijke mededeling dat niet zal worden gedoogd in het algemeen geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In het onderhavige geval is van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel nopen niet gebleken. Dit betekent dat de brief van de burgemeester van 20 juni 2002, voorzover het de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen betrof, geen op enig rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb inhoudt, zodat de burgemeester het bezwaar hiertegen ten onrechte heeft ontvangen.
Appellante zal haar bezwaren tegen de weigering om de verkoop van softdrugs te gedogen desgewenst kunnen aanvoeren in het kader van een procedure over een eventueel handhavingsbesluit.
2.3. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep tegen het besluit van de burgemeester van 18 december 2002 ten aanzien van de gehandhaafde weigering om te gedogen gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Nu de burgemeester met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit mag nemen dan het bij hem gemaakte bezwaar tegen de weigering om te gedogen niet-ontvankelijk verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op na te melden wijze in de zaak te voorzien.
2.4. Er is voorts aanleiding om de burgemeester op na te melden wijze in de proceskosten te verwijzen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2003, AWB 02/5595 HOREC en AWB 02/5596 HOREC;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 18 december 2002;
V. verklaart het bezwaar van appellante van 24 juni 2002 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam te worden betaald aan appellante;
VIII. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 232 en € 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
367.