
Jurisprudentie
AM7770
Datum uitspraak2003-08-11
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/6073
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/6073
Statusgepubliceerd
Indicatie
Russische Federatie / verkrachting.
Volgens verweerder heeft de gestelde verkrachting door een hooggeplaatst overheidsfunctionaris plaatsgevonden op persoonlijke titel en kan niet gezien worden als een daad van overheidswege zoals vermeld hoofdstuk C1/4.4.2 Vc 2000. Het beroep op het traumatabeleid faalt, aangezien niet gesteld kan worden dat deze gebeurtenis in de weg staat aan de terugkeer naar een ander deel van de Russische Federatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Voldoende aannemelijk is dat eiseres is verkracht door een hooggeplaatst overheidsfunctionaris. Uit het relaas van eiseres valt op te maken dat deze functionaris misbruik heeft gemaakt van zijn positie en dat eiseres redelijkerwijs kon menen geen bescherming te kunnen vinden bij de lokale autoriteiten.
De Russische Federatie is weliswaar een land is als bedoeld in hoofdstuk C 1/4.4.2.3 Vc 2000, maar niet kan zonder meer worden uitgesloten dat de betrokken functionaris op grond van zijn functie ook in andere delen van de Russische Federatie zodanige invloed kan uitoefenen dat eiseres daardoor in haar mogelijkheden om rechtsherstel dan wel rechtsbescherming te verkrijgen ingrijpend zal worden beknot. Beroep gegrond.
Uitspraak
Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/6073 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Russische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. P.A. van der Waal, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.I. Wisman, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 18 februari 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling, aan te merken als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 15 november 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 7 december 2001 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 18 december 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 15 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 22 maart 2002 en aangevuld bij brief van 25 mei 2003. Op 19 september 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 23 mei 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. de Boer, als tolk in de Russische taal.
II. FEITEN
Bij brief van 25 mei 2003 is door eiseres inzake haar medische situatie een verklaring overgelegd van E.W. Bouwman, arts MOA Noord-Nederland.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Eiseres heeft aan haar beroep op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, zakelijk weergegeven, het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiseres is oorspronkelijk afkomstig uit C en dochter van een journalist die bekend staat om zijn kritische houding ten opzichte van de Russische autoriteiten. Als gevolg van de werkzaamheden van haar vader ondervond eiseres problemen op onderwijsgebied. Zo werd zij niet toegelaten tot de medische academie ondanks dat zij de toelatingsexamens had gehaald. Eiseres vermoedt dat op deze manier wraak op haar werd genomen vanwege de activiteiten van haar vader. Nadat zij met haar vader, mede vanwege diens problemen met de autoriteiten, in 1998 naar D was verhuisd -haar moeder en haar zusje kwamen in februari 2000- vond eiseres aldaar een baan als zangeres in een restaurant. Eiseres werd hier begin 2000 lastig gevallen door de plaatsvervangend gouverneur van het district D, genaamd E. Deze kwam geregeld in het restaurant waar eiseres werkte, met zijn entourage, waaronder het hoofd van de politie van die stad. In september 2000 is eiseres door deze E en een hem behulpzame onbekende jonge man vanuit haar werk in een auto meegenomen naar een buitenhuisje, waar zij door beiden is verkracht. Eiseres heeft zich als gevolg van deze traumatische gebeurtenis maandenlang depressief gevoeld, en ging niet meer naar haar werk. Omdat eiseres vreesde bij de autoriteiten geen gehoor te kunnen vinden, heeft zij geen aangifte gedaan. Op 28 of 29 december 2000 viel E haar opnieuw lastig. In het café waar eiseres toen optrad ter gelegenheid van de niewsjaarsfeesten deelde hij haar mede dat hij terug zou komen. Na dit incident is eiseres de deur niet meer uitgeweest. Eind januari 2001 is eiseres, met haar moeder en haar zusje, naar Polen gereisd. Hiervandaan zijn zij met haar vader, die in Polen op hen wachtte, naar Nederland gereisd.
1.2. Eiseres is wat betreft haar beroep op vluchtelingschap mede afhankelijk van de vluchtmotieven van haar vader. Deze zijn weergegeven in de uitspraak van gelijke datum van deze rechtbank en zittingsplaats in de asielprocedure van haar vader, geregistreerd onder nummer AWB 02/6071. Eiseres doet voorts een beroep op het door verweerder gevoerde traumatabeleid, nu de verkrachting is begaan door een overheidsfunctionaris en de plaatselijke autoriteiten haar hiertegen geen bescherming konden of wilden bieden.
2.1. Verweerder is van mening dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder stelt voorop dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter vaststelling van haar identiteit, nationaliteit dan wel reisroute en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken hiervan haar niet is toe te rekenen, zodat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
2.2. Verweerder trekt de gestelde verkrachting en de overige door eiseres gestelde incidenten niet-gemotiveerd- in twijfel. Hij stelt zich evenwel op het standpunt dat de gestelde verkrachting door een hooggeplaatst overheidsfunctionaris heeft plaatsgevonden op persoonlijke titel en derhalve niet gezien kan worden als een daad van overheidswege als weergegeven in hoofdstuk C1/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Het beroep op het traumatabeleid faalt bovendien aangezien niet gesteld kan worden dat deze gebeurtenis in de weg staat aan de terugkeer van eiseres naar een ander deel van de Russische Federatie.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
3. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken, waaronder de omstandigheid, genoemd onder f, dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten heeft kunnen overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken ervan hem niet is toe te rekenen.
4. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die kunnen leiden tot de conclusie dat zij in haar land van herkomst gegronde vrees heeft voor vluchtelingenrechtelijke vervolging dan wel dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst het reële risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5. Blijkens hoofdstuk C1/4.4.2.1 van de Vc 2000 is het traumatabeleid van toepassing in gevallen waarin de persoonlijke beleving van bepaalde -limitatief opgesomde- gebeurtenissen voor een vreemdeling zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hem of haar niet gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. Dit betreft zowel ervaringen die zijn veroorzaakt van overheidswege, door politiek of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Blijkens hoofdstuk C1/4.4.2.2 van de Vc 2000 valt verkrachting onder de gebeurtenissen die aanleiding kunnen geven tot verblijfsaanvaarding.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat de gebeurtenissen waar eiseres mogelijk het slachtoffer van is geworden niet vallen onder het voornoemde traumatabeleid, onvoldoende heeft gemotiveerd en acht daartoe het volgende redengevend.
7. Mede gelet op het onder III.2.2. weergegeven standpunt van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiseres is verkracht door een hooggeplaatst overheidsfunctionaris, te weten de vice-gouverneur, E, van het district waar zij woonde. Uit het relaas van eiseres valt naar het oordeel van de rechtbank bovendien op te maken dat E bij de gebeurtenissen waarvan eiseres slachtoffer is geworden misbruik heeft gemaakt van zijn positie, en dat zij redelijkerwijs kon menen geen bescherming te kunnen vinden bij de lokale autoriteiten. Niet alleen behoorde E zelf tot het hoogste ambtelijke echelon van die autoriteiten, ook verkeerde het hoofd van de plaatselijke politie in zijn entourage. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden onvoldoende bij het bestreden besluit meegewogen. Het bestreden besluit komt derhalve in aanmerking om te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8. Mocht verweerder bij een nieuw te nemen besluit het standpunt blijven innemen dat hetgeen eiseres is overkomen niet in de weg staat aan de terugkeer van eiseres naar een ander deel van de Russische Federatie, dan zal verweerder dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank nader dienen te motiveren. Daartoe wordt overwogen dat de Russische Federatie weliswaar een land is als bedoeld in hoofdstuk C1/4.4.2.3 van de Vc 2000 (laatste gedachtenstreepje), maar dat daar tegenover staat dat niet zonder meer uitgesloten kan worden geacht dat E op grond van de door hem beklede functie ook in andere delen van de Russische Federatie dan het district D zodanige invloed kan uitoefenen dat eiseres daardoor in haar mogelijkheden om rechtsherstel en/of rechtsbescherming te verkrijgen ingrijpend zal worden beknot.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat partijen geen belang meer hebben bij een beantwoording van de vraag of verweerder zich in redelijkheid op standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van reis- en identiteitsdocumenten ter onderbouwing van de aanvraag aan eiseres toerekenbaar is. Hierbij is van belang dat verweerder aan het gestelde toerekenbare ontbreken van deze documenten geen gevolgen heeft verbonden.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. E.H. de Jong-van Dooijeweert, voorzitter, en mrs. W.J. van Bennekom en J. Recourt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Wersch, griffier, en openbaar gemaakt op: 11 augustus 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 11 augustus 2003
Conc: NW
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.