Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7216

Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/180028-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachtes broer, B., is, nadat hij een telefoontje van verdachte had gekregen met het bericht dat zij was geslagen door een schoolgenootje, de volgende dag met een mes naar de school van verdachte gegaan. Tijdens de ontstane ruzie en worsteling met het slachtoffer, waarbij inmiddels ook verdachte en haar jonger broertje F. waren betrokken, heeft B. het mes getrokken en ermee gezwaaid naar het slachtoffer. Verdachte heeft daarop het mes overgepakt en het slachtoffer met het mes in zijn gezicht geraakt alsmede het slachtoffer met een houten voorwerp geslagen. Vervolgens heeft medeverdachte F. het mes overgenomen en het slachtoffer gestoken. Als gevolg van de toegebrachte messteken heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen, te weten een steekwond in de arm en een steekwond in de rug en een klaplong.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/180028-03 Datum uitspraak: 4 november 2003 Tegenspraak Raadsman: mr. B.J. Tieman G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2003. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het primair ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 21 oktober 2003 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte zou geen opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Door echter samen met haar broer, B. (medeverdachte), (op) het slachtoffer (in) te steken en ook niet op enig moment in te grijpen toen haar jongste broer, F. (medeverdachte), het mes te pakken had, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat het slachtoffer zou worden gestoken en zou komen te overlijden. Dat dit gevolg niet is ingetreden is niet te danken aan verdachte en haar mededaders. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte gelet op haar leeftijd van 14 jaar de reikwijdte van haar handelingen niet heeft kunnen overzien en zij aldus geen voorwaardelijk opzet kan hebben gehad. Kinderen zijn volgens het strafrecht vanaf 12 jaar te vervolgen en hun (jonge) leeftijd staat niet in de weg aan toepassing van strafrechtelijke leerstukken als voorwaardelijk opzet, behoudens bijzondere omstandigheden. Ten aanzien van verdachte kan worden vastgesteld, gelet op de inhoud van het over haar uitgebrachte psychiatrische rapport, dat het jeugdstrafrecht onverkort kan worden toegepast, inclusief voornoemd leerstuk. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Medeplegen van poging tot doodslag. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachtes broer, B., is, nadat hij een telefoontje van verdachte had gekregen met het bericht dat zij was geslagen door een schoolgenootje, de volgende dag met een mes naar de school van verdachte gegaan. Tijdens de ontstane ruzie en worsteling met het slachtoffer, waarbij inmiddels ook verdachte en haar jonger broertje F. waren betrokken, heeft B. het mes getrokken en ermee gezwaaid naar het slachtoffer. Verdachte heeft daarop het mes overgepakt en het slachtoffer met het mes in zijn gezicht geraakt alsmede het slachtoffer met een houten voorwerp geslagen. Vervolgens heeft medeverdachte F. het mes overgenomen en het slachtoffer gestoken. Als gevolg van de toegebrachte messteken heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen, te weten een steekwond in de arm en een steekwond in de rug en een klaplong. Verdachte heeft door haar handelwijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Door een dergelijk feit worden gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder, temeer nu de verdachten evenals het slachtoffer (erg) jong zijn en het feit bij een school plaatsvond in het bijzijn van meerdere leerlingen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 januari 2003, waaruit blijkt dat de verdachte onbekend is in het Algemeen Documentatieregister. - een Pro Justitia rapport betreffende de verdachte, opgemaakt door mw. E.J. Stevelmans, psychiater te Utrecht d.d. 26 februari 2003. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 3 april 2003, opgemaakt door mevrouw J.H. van den Akker, reclasseringswerker. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, d.d. 9 oktober 2003, opgemaakt door mevrouw J.H. van den Akker, reclasseringswerker. - een basisonderzoek strafzaken betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht, d.d. 13 januari, opgemaakt door de heer F.R.W. Rinsampessy, raadsonderzoeker. - een aanvullend voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht, d.d. 17 oktober 2003, opgemaakt door de heer M. Bahri, raadsonderzoeker. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest met aftrek van het voorarrest alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie van 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren en onder bijzondere voorwaarden; - een leerstraf van 40 uur/20 dagen in de vorm van de cursus 'Slachtoffer in beeld plus'; De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een onvoorwaardelijke deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Aan verdachte zal een hogere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan, gelet op de ernst van het feit. In verband met de op te leggen bijzondere voorwaarde ziet de rechtbank geen aanleiding de gevorderde leerstraf op te leggen. De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.136,75 wegens materiële schade. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het primair bewezenverklaarde feit. Het deel van de vordering ad € 140,-- (winterjas); € 100,-- (Nike trui); 20,-- (t-shirt); € 20,-- (t-shirt); € 450,-- (eigen risico ziektekostenverzekering) alsmede € 150,--(zaterdag baan) van de benadeelde partij is van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Voor de kleding wordt de materiële schade begroot op € 200,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel van de vordering ad € 256,75 (schoolkosten + boeken) niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve wordt de vordering van de benadeelde partij ten dele toegewezen tot een bedrag van € 800,-- (zegge acht honderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 800,-- (zegge acht honderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77l, 77m, 77n, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot JEUGDDETENTIE voor de duur van 239 dagen. Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 150 dagen (= 5 maanden), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. - de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: - veroordeelde moet in het kader van de maatregel Hulp en Steun zich gedurende de proeftijd gedragen naar de door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te geven aanwijzingen, zolang die instelling dat nodig acht; ook als dat inhoudt dat zij deel moet nemen aan gesprekken bij De Waag; met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit: een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe tot een bedrag van € 800,-- (zegge acht honderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 800,-- (zegge acht honderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op. Dit vonnis is gewezen door mrs A.H. Weijsenfeld, M.N. Noorman en H. Phaff, bijgestaan door mr. M.C.O.M. Tilman als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2003. Mr A.H. Weijsenfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.