
Jurisprudentie
AN7244
Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300813/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300813/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft appellant de aan [verzoeker] toegekende huursubsidie over het tijdvak 1996/1997 gewijzigd vastgesteld op nihil en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie ten bedrage van
ƒ 3.156,00 (€ 1.432,13) teruggevorderd.
Uitspraak
200300813/1.
Datum uitspraak: 5 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris (thans: de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 30 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft appellant de aan [verzoeker] toegekende huursubsidie over het tijdvak 1996/1997 gewijzigd vastgesteld op nihil en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie ten bedrage van
ƒ 3.156,00 (€ 1.432,13) teruggevorderd.
Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en aan appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2003. Deze laatste brief is aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, en [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 15 november 1996 is aan [verzoeker] voor het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 huursubsidie toegekend ten behoeve van de huur van de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats].
[verzoeker] is in 1997 verhuisd. Hij heeft deze verhuizing op of rond 12 mei 1997 zowel aan de gemeente als aan de woningbouwvereniging, maar niet aan appellant doorgegeven.
2.2. Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft appellant het besluit van 15 november 1996, nadat nieuwe informatie omtrent onder meer de hoogte van het inkomen bekend was geworden, herzien. Het besluit van 31 oktober 2000 is naar het voor appellant laatst bekende adres [locatie] te [plaats] gezonden en heeft [verzoeker] niet bereikt. Appellant heeft bij brief van 21 mei 2001 een kopie van genoemd besluit naar het huidige adres gezonden.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat er voor [verzoeker] geen verplichting bestond om zijn adreswijziging door te geven en de bezwaartermijn pas is gaan lopen op de datum dat appellant het besluit waarbij huursubsidie is herzien en wordt teruggevorderd, naar het adres heeft verzonden waar [verzoeker] thans woonachtig is.
2.4. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 15 augustus 2001 in zaak no. 200003719/1, JSV 2001/183, mag een bestuursorgaan er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres juist is. Appellant heeft geen verhuisbericht van [verzoeker] ontvangen. Appellant had ten tijde van het verzenden van het besluit van 31 oktober 2000 ook geen reden om aan te nemen dat [verzoeker] niet meer op het opgegeven adres woonachtig zou zijn en mocht er mitsdien van uitgaan dat dit adres juist was. De Afdeling is van oordeel dat het besluit met de toezending aan het adres [locatie] te [plaats] op 31 oktober 2000 derhalve op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.6. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.7. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 31 oktober 2000 is derhalve aangevangen op 1 november 2000. Vaststaat dat het bezwaarschrift van [verzoeker] op 29 mei 2001 aan appellant is verzonden, zodat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en mitsdien niet-ontvankelijk is te achten.
2.8. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.9. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij niet in verzuim is geweest, nu hij niet eerder dan na de ontvangst van de kopie van het besluit van 31 oktober 2000 daartegen kon ageren en hem niet valt te verwijten dat hij van de wijziging van zijn adres aan appellant geen mededeling heeft gedaan omdat dit niet relevant is daar de aanvraag voor huursubsidie niet door hem maar door zijn partner was gedaan en zij na zijn verhuizing in 1997 woonachtig is gebleven op het adres [locatie]. Het besluit van 31 oktober 2000 was volgens [verzoeker] niet voor hem bedoeld.
2.10. De Afdeling acht dit standpunt niet juist. De aanvraag is weliswaar door [verzoeker]’ toenmalige partner ondertekend, maar de daarop gevolgde beslissing tot toekenning van huursubsidie is aan [verzoeker] gericht. Deze beslissing is in rechte onaantastbaar geworden. Op grond van de bij de aanvraag om huursubsidie behorende informatie, waarvan [verzoeker] als daarbij belanghebbende aanvrager geacht mag worden kennis te hebben genomen, had hij dienen te weten dat redengevend voor toekenning van huursubsidie is een verhouding tussen de hoogte van de huur en de hoogte van het inkomen en voorts, dat daarbij relevant is het inkomen dat een betrokkene ter beschikking heeft, waartoe in het algemeen het inkomen over het aan het subsidietijdvak voorafgaande kalenderjaar in aanmerking genomen wordt, tenzij dit in het jaar waarin de subsidie wordt toegekend tenminste 15% hoger of lager is dan in het voorafgaande kalenderjaar. Aangezien dat laatste ten tijde van de aanvraag niet altijd voorzien kan worden, dient de aanvrager daarover een verwachting uit te spreken. Op de daarop betrekking hebbende vraag is in de aanvraag geantwoord dat niet verwacht wordt dat het inkomen over 1996 tenminste 15% hoger uit zal uitvallen dan het inkomen over 1995, welk laatste grondslag vormde voor de berekening van de hoogte van de toe te kennen subsidie.
2.11. [verzoeker] heeft na afloop van het kalenderjaar 1996 op enig moment wèl kunnen vaststellen dat zijn inkomen over dat jaar ten opzichte van het jaar 1995 beduidend hoger was uitgevallen en zeker meer dan 15%. Die bevinding week duidelijk af van hetgeen - blijkens de opgave aan appellant - tevoren verwacht was. Dat had daarom voor hem reden moeten zijn zich rekenschap te geven van de mogelijkheid dat een beduidend hoger ter beschikking zijnd inkomen in 1996 tot een geringere, of geheel geen aanspraak op huursubsidie over het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 zou leiden. Reeds om die reden had [verzoeker] er niet op mogen vertrouwen dat hij van appellant geen nadere berichten meer zou ontvangen. [verzoeker] had veeleer met het tegendeel rekening kunnen houden en om die reden appellant van zijn adreswijzigingen in kennis dienen te stellen.
Voorts is destijds door ondertekening van het aanvraagformulier voor huursubsidie voor het onderhavige tijdvak verklaard dat, als blijkt dat de huursubsidie of een deel ervan ten onrechte is toegekend, het bedrag dat te veel is uitgekeerd terugbetaald zal worden. [verzoeker] had zich, als aanvrager, hiervan op de hoogte dienen te stellen, zodat hij derhalve had kunnen weten dat de mogelijkheid bestond dat na controle de hoogte van de huursubsidie zou worden gewijzigd en het teveel betaalde bedrag zou worden teruggevorderd en dat zulks op grond van artikel 22 van de Wet individuele huursubsidie tot vijf jaar na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt, kon plaatsvinden.
2.12. De Afdeling is dan ook van oordeel dat in dit geval redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat [verzoeker] niet in verzuim is geweest. Appellant heeft derhalve terecht geen toepassing gegeven aan artikel 6:11 van de Awb.
2.13. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellant het bezwaarschrift van [verzoeker] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.14. Het beroep van [verzoeker] bij de rechtbank is ongegrond.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 30 januari 2003, AWB 01 / 1437 WET Z ZWA;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003
66-420.