
Jurisprudentie
AN7256
Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers02/465 WRO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers02/465 WRO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vrijstelling ex art. 19 lid 3 WRO juncto art. 20 sub e Bro voor het houden van bruiloften, partijen, 24 disco-avonden en een internet jongerencafé. Beroep ingesteld door concurrerende horecaondernemers. Gestelde overlast is niet aannemelijk gemaakt en de WRO biedt in beginsel geen grondslag voor het reguleren van concurrentieverhoudingen. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 02/465 WRO
Inzake het geding tussen
Afdeling Zuidwest Friesland van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf, gevestigd te Gaasterlân-Sleat, eiseres , gemachtigde: A.S. Rensen, werkzaam bij het Bureau Eerlijke Mededinging,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, verweerder,
gemachtigden: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden en B.C. Star, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 18 maart 2002 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Namens eiseres is bij geschrift van 26 april 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op grond van art. 8:26 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is Stichting Gemeenschapscentrum De Foeke (hierna: De Foeke) door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De Foeke heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 28 oktober 2003. Eiseres en verweerder zijn bij bij bovengenoemde gemachtigen verschenen. Namens De Foeke zijn J.D.A. Langbroek, voorzitter, G. Dijkstra, secretaris, en T. Nieuwland-Mulder, penningmeester verschenen.
Motivering
Namens De Foeke is op 1 augustus 2000 bij verweerder een verzoek om vrijstelling als bedoeld in art. 19 WRO ingediend voor het gewijzigd gebruik van het pand Nieuwstad 49 te Hindeloopen. Bij brief van 26 januari 2001 heeft De Foeke opnieuw verzocht vrijstelling te verlenen ten behoeve van het houden van 25 discoavonden per jaar, het houden van bruiloften en/of partijen en het gebruik van een gedeelte van het pand als jongeren internetcafé. Verweerder heeft dit verzoek van 9 februari 2001 tot en met 8 maart 2001 ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze in te dienen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
Bij besluit van 21 augustus 2001, verzonden op 27 augustus 2001, heeft verweerder op grond van art. 19 lid 3 WRO j° art. 20 aanhef en onder e Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) vrijstelling verleend van de bepalingen van het bestemmingsplan voor het houden van 24 discoavonden per jaar, het houden van bruiloften en partijen en het gebruik van het voormalig woongedeelte van het pand als jongeren internetcafé.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 4 oktober 2001 bezwaar gemaakt. Na behandeling door de commissie bezwaar- en beroepschriften en klachtenbehandeling Nijefurd op 11 januari 2002, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaarschrift, conform het advies van deze commissie, ongegrond verklaard.
Eiseres is van mening dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en geen blijk geeft van een volledige heroverweging. Eiseres verwijst naar de eerder gedane rechtelijke uitspraken inzake het gebruik van het pand, waarbij de op grond van art. 19 lid 1 WRO verleende vrijstelling is vernietigd en stelt dat de nu verleende vrijstelling aanzienlijk verder gaat dan de herroepen vrijstelling. Ook blijkt uit de uitspraken naar de mening van eiseres dat aan de vestiging van een nieuw horecabedrijf buiten het horecakerngebied zwaarwegende motieven ten grondslag dienen te liggen en dat daarvan nog steeds geen sprake is. Voorts is eiseres van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast voor omwonenden, veroorzaakt door het bij de vrijstelling toegestane gebruik.
Verweerder stelt dat art. 19 lid 3 WRO een zelfstandige bevoegdheid geeft vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan, waarbij alle in het geding zijnde belangen behoren te worden afgewogen. Verweerder is van mening dat in redelijkheid aan de belangen van De Foeke meer gewicht kan en behoort te worden toegekend dan aan het belang van eiseres. Verweerder stelt dat op de bezwaren een integrale heroverweging heeft plaatsgevonden. Doordat verweerder strikt toeziet op de naleving van de voorschriften valt voor een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse niet te duchten.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge art. 19 lid 3 van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e van het Bro komt voor toepassing van artikel 19 lid 3 van de WRO onder meer in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m².
Ter plaatse is vaan kracht het bestemmingsplan "Beschermd stadsgezicht Hindeloopen" vastgesteld op 28 september 1981, partieel herzien bij raadsbesluit (horeca-regeling kernen) van 24 november 1998. Ingevolge het bestemmingsplan heeft het gehele pand de bestemming "openbare gebouwen". Art. 11 van de planvoorschriften bepaalt dat op de gronden bestemd voor "openbare gebouwen" ten dienste van deze bestemming slechts met kappen afgedekte gebouwen worden opgericht, bevattende ruimten voor openbare, sociale, kulturele, medische onderwijs- en sportvoorzieningen en dat deze bebouwing slechts mag worden gebruikt voor de doeleinden waartoe zij is of wordt opgericht.
Het pand is opgericht als gemeenschapscentrum, waarbij de beschikbare ruimten zijn gebruikt voor sociale, culturele en onderwijsvoorzieningen. In haar aanvraag heeft De Foeke naar voren gebracht dat zonder uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden met commerciële horeca-activiteiten een positieve exploitatie niet mogelijk is. Voorts wil De Foeke een jongeren internetcafé exploiteren in een gedeelte van het pand. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitbreiding van het bestaande gebruik niet in overeenstemming met het bestemmingsplan, hetgeen overigens ook niet in geschil is..
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verzochte uitbreiding van het gebruik terecht heeft aangemerkt als een wijziging in het gebruik van de opstal. Nu de opstal is gelegen in de bebouwde kom en het aantal bij bestemmingsplan toegestane woningen niet wijzigt, was verweerder bevoegd op grond van art. 19 lid 3 WRO vrijstelling te verlenen. De rechtbank onderschrijft voorts verweerders stelling dat art. 19 lid 3 WRO een zelfstandige bevoegdheid geeft vrijstelling te verlenen van het vigerende bestemmingsplan. Indien eiseres betoogt dat het uitbreiden van horeca-activiteiten uitsluitend mogelijk is voor zover dit past binnen de partiële herziening "horeca-regeling kernen", miskent zij daarmee de in art. 19 WRO opgenomen bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
De rechtbank stelt voorop dat bij toepassing van art. 19 lid 3 WRO niet is vereist dat aan het verzoek een spoedeisend belang ten grondslag ligt. Evenmin is een goede ruimtelijke onderbouwing vereist, zoals bedoeld in art. 19 lid 1 WRO. Voorts hoeft geen sprake te zijn van een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan. Het vorenstaande laat echter onverlet dat het vrijstellingsbesluit deugdelijk gemotiveerd moet zijn en dat moet blijken van een deugdelijke afweging van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. Daarbij is van belang dat wanneer het gaat om een discretionaire bevoegdheid gaat als de onderhavige, de bestuursrechter zich dient te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank overweegt voorts dat bij de beoordeling van het onderhavige besluit aan de uitspraken van 10 februari 2000 (99/1101 WRO) en 11 augustus 2000 (00/847 WRO19) niet het gewicht kan worden toegekend zoals door eiseres is gesteld. Immers, in de uitspraak van 10 februari 2000 stond een vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO (oud) ter beoordeling. In dat kader was van belang dat was voldaan aan het zogenaamde urgentiecriterium, waarbij mede van belang kan zijn dat vrijstelling is verleend van een recent bestemmingsplan. Voorts zag die vrijstelling mede op het gebruik als bruin café. Deze elementen spelen thans geen rol. In de uitspraak van 11 augustus 2000 stond het gedoogbesluit ter beoordeling, waarbij met name van belang was in hoeverre sprake is van een concreet zicht op legalisatie en verweerder op dat moment nog voornemens was een vrijstellingsprocedure ex art. 19 lid 1 WRO te starten.
In het bij het bestreden besluit in stand gelaten vrijstellingsbesluit heeft verweerder overwogen een groot belang te hechten aan het behoud van De Foeke als gemeenschapscentrum in Hindeloopen en dat voor een rendabele exploitatie een uitbreiding van horeca-activiteiten noodzakelijk is. Daarbij heeft verweerder gesteld dat de exploitatie van het pand conform de vrijstelling als een tussenvorm tussen een volwaardig horecabedrijf en uitsluitend een gemeenschapscentrum dient worden aangemerkt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de planvoorschriften betrekking hebbende op horecabedrijven niet voorzien in een dergelijke tussenvorm. Nu verweerder voorts voldoende heeft gemotiveerd waarom de woonsituatie, de cultuurhistorische waarden, de milieusituatie en de verkeers- en parkeersituatie zich niet verzetten tegen de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden, is de rechtbank van oordeel dat het besluit wordt gedragen door een deugdelijke motivering.
Met betrekking tot de door eiseres gestelde overlast overweegt de rechtbank dat verweerder terecht stelt dat de uitbreiding van het gebruik onder meer genormeerd kan worden in het kader van de Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening, waarbij zonodig gehandhaafd zal worden, indien wordt geconstateerd dat de in dat kader gestelde voorschriften worden overschreden. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand duidelijk was dat de voorschriften verbonden aan de vrijstelling dan wel bovengenoemde voorschriften zouden worden overtreden en verweerder in dat geval niet voornemens zou zijn handhavend op te treden. Evenmin heeft eiseres haar stelling dat gebleken is dat bezoekers van De Foeke voor onevenredige overlast zorgen aannemelijk kunnen maken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder, mede gelet op het belang van het voorbestaan van De Foeke als gemeenschapscentrum, in redelijkheid het belang van De Foeke bij een rendabele exploitatie zwaarder kon laten wegen dan het belang van eiseres. Daarbij wordt voorts overwogen dat de mogelijke concurrentie voor andere horecazaken in Hindeloopen niet aan het verlenen van de vrijstelling in de weg kan staan. Als uitgangspunt geldt dat de WRO geen grondslag biedt voor het reguleren van concurrentieverhoudingen. Eerst wanneer het waarschijnlijk is dat die vestiging leidt tot een duurzame ontwrichting van de aanwezige voorzieningenstructuur in het onderhavige gebied, komt een weigering van de vrijstelling aan de orde. Van gevaar voor een duurzame ontwrichting als boven bedoeld is niet gebleken.
De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat aan het thans bestreden besluit geen volledige heroverweging ten grondslag ligt en daarom gebrekkig gemotiveerd zou zijn. Uit het enkele feit dat de bezwaarschriftencommissie volledig kon instemmen met het ter verduidelijking van het collegestandpunt opgestelde stuk en verweerder heeft geadviseerd aldus te besluiten, kan niet worden afgeleid dat geen heroverweging heeft plaatsgevonden.
Het vorenstaande leidt tot de concludie dat verweerder in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Het beroep is mitsdien ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, in het openbaar uitgesproken op 4 november 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 4 november 2003