Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7274

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302012/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juni 2002 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord, op voorstel van het dagelijks bestuur van 14 mei 2002, het bestemmingsplan “Oud Noord-Albatros” vastgesteld.


Uitspraak

200302012/1. Datum uitspraak: 5 november 2003. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2002 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord, op voorstel van het dagelijks bestuur van 14 mei 2002, het bestemmingsplan “Oud Noord-Albatros” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 januari 2003, kenmerk 2002-26517, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft met een nader ingekomen stuk, gedateerd 26 augustus 2003, een reactie gegeven op het beroep. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2003, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij, ambtenaar van de gemeente, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van ruim 95 woningen mogelijk te maken, waarvan 40% seniorenwoningen. Daarnaast voorziet het plan onder meer in sociale en medische voorzieningen. Het plangebied omvat het terrein van het voormalige verenigingsgebouw “Albatros” en wordt begrensd door de Johan van Hasseltweg, de Meeuwenlaan en de Fazantenweg. 2.3. Appellanten voeren aan dat verweerder ten onrechte het plandeel met de bestemming “Voorzieningen en woningen, bebouwingsgebied C” heeft goedgekeurd, voor zover dit betreft de zogenoemde oostelijke lamel. Dit gedeelte van het plan voorziet naar hun mening in massieve hoogbouw die niet past bij het karakter van de wijk. Daarnaast stellen appellanten dat de afstand van deze bebouwing tot hun woning een aantasting van de privacy oplevert. Appellanten keren zich voorts tegen de goedkeuring van artikel 2.1, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften dat de mogelijkheid biedt een parkeergarage met een maximale hoogte van 1,5 meter te bouwen. Invulling van deze bouwmogelijkheid zal naar hun mening een aantasting van privacy meebrengen voor hun perceel en de percelen aan de Fazantenweg. Daarbij komt de sociale veiligheid in geding. Ten slotte stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Verblijfsareaal”. Zij vrezen dat de hier voorziene ontsluiting op de Fazantenweg ernstige overlast van gemotoriseerd verkeer zal meebrengen. 2.4. De stadsdeelraad stelt zich op het standpunt dat het plan uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en dat daarnaast niet voor aantasting van privacy en sociale veiligheid behoeft te worden gevreesd. Op de hoorzitting naar aanleiding van de ingebrachte bedenkingen heeft het dagelijks bestuur kenbaar gemaakt dat, mocht de parkeergarage niet volledig verdiept worden aangelegd, maatregelen zullen worden getroffen gericht op het tegengaan van de door appellanten gevreesde overlast. Verder meent het dat de in het plan voorziene ontsluiting op de Fazantenweg geen ernstige verkeershinder zal meebrengen. 2.5. Verweerder heeft ingestemd met de reactie van het dagelijks bestuur op de ingebrachte bedenkingen, die is opgesteld ten behoeve van de beoordeling door de Amsterdamse Planologische Commissie. Voorts heeft hij het advies van het college van burgemeester en wethouders omtrent de ingebrachte bedenkingen en het bestemmingsplan onderschreven. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. 2.6. Het plangebied en de omgeving daarvan liggen in stedelijk gebied. De bebouwing is voorzien aan de Johan van Hasseltweg, die ongeveer 15 meter breed is en nabij het plangebied aansluit op een verkeersrotonde. Blijkens de stukken is, in verband met lagere bebouwing nabij het plangebied, gekozen voor een variatie in de toegelaten bouwhoogte. Daarnaast is met de zogenoemde lamellen, ter plaatse van de plandelen met de bestemming “Voorzieningen en woningen, bebouwingsgebied C”, beoogd te voorkomen dat één gesloten wand met hoogbouw langs de Van Hasseltweg zal worden gebouwd. Voor de plandelen met de bestemming “Voorzieningen en woningen, bebouwingsgebied B” bedraagt de bouwhoogte maximaal 10 meter. Op deze plandelen is bebouwing voorzien die de beoogde lamellen verbindt. Voor de plandelen met de bestemming “Voorzieningen en woningen, bebouwingsgebied C” bedraagt de bouwhoogte maximaal 30 meter. Het meest oostelijke plandeel met deze bestemming heeft een lengte van ongeveer 33 meter en een breedte van ongeveer 14 meter. Dit plandeel is voorzien op een afstand van ongeveer 18 meter tot de bestaande woonbebouwing aan de Meeuwenlaan. Met name gelet op de ligging van plangebied en omgeving in een stedelijk gebied, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat plan uit stedenbouwkundig oogpunt in de omgeving past. 2.6.1. Met betrekking tot de door appellanten gevreesde inbreuk op privacy overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de afstand tussen het hiervoor omschreven meest oostelijke plandeel en het perceel van appellanten is enige aantasting van privacy aannemelijk. Dit geldt in sterkere mate voor de gevolgen van het mogelijke gebruik van de gronden met de bestemming “Voorzieningen en woningen, bebouwingsgebied D” als parkeergarage en collectieve buitenruimte bij de voorziene woningen. Deze gronden liggen op korte afstand van het perceel van appellanten en de percelen aan de Fazantenweg. Evenwel is door de stadsdeelraad in reactie op de zienswijzen aangegeven dat bij de vormgeving van de collectieve buitenruimte de privacy voor de aangrenzende tuinen zal worden gewaarborgd. Daarnaast heeft verweerder zich gelet op het voorgenomen gebruik van de gronden op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen vergaande gevolgen heeft voor de sociale veiligheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door het dagelijks bestuur maatregelen gericht op het tegengaan van overlast zijn toegezegd voor het geval dat de parkeergarage niet geheel verdiept zal worden aangelegd. De stelling van appellanten dat verweerder op basis van onvolledige informatie tot zijn besluit is gekomen, omdat na het nemen van het bestreden besluit het bouwplan voor de parkeergarage is gewijzigd, onderschrijft de Afdeling niet. Uit het voorgaande blijkt immers dat verweerder de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid een parkeergarage met een hoogte van 1,5 meter te bouwen bij zijn beoordeling heeft betrokken. Overigens is ter zitting gebleken dat op 21 maart 2003 vergunning is verleend voor een bouwplan dat voorziet in een geheel verdiepte parkeergarage. De stadsdeelraad heeft in dit verband opgemerkt dat volgens deze vergunning zal worden gebouwd. 2.6.2. De Afdeling is verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de voorziene ontsluiting op de Fazantenweg zal leiden tot ernstige overlast van gemotoriseerd verkeer. Daartoe overweegt zij dat blijkens het bestreden besluit de verkeersintensiteit op de Fazantenweg slechts in geringe mate zal toenemen en dat het wegprofiel hierop is berekend. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is, zodat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit mocht baseren. De door appellanten naar voren gebrachte alternatieve ontsluitingsroute doet hieraan niet af. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de door appellanten bestreden onderdelen van het plan. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Klein Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003. 176-275.