Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7526

Datum uitspraak2003-10-30
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1349/02 Omzetbelasting/Loonbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is de ontvankelijkheid van het beroepschrift.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 1349/02 30 oktober 2003 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer op het verzet gedaan door de besloten vennootschap X B.V. gevestigd te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de tweede enkelvoudige belastingkamer van 14 juni 2002. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen boetebeschikking zoals deze was begrepen in de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting d.d. 5 december 2000, 23 december 2000 en 24 februari 2001, betreffende de tijdvakken september 2000, oktober 2000 en december 2000, en in de naheffingsaanslagen loonbelasting d.d. 5 december 2000, 20 december 2000 en 23 december 2001, betreffende de tijdvakken september 2000, oktober 2000 en december 2000. De uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 16 april 2002 en het beroepschrift is op 31 mei 2002 ter griffie van het gerechtshof binnengekomen, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak. De voorzitter heeft om die reden bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat door haar is ingediend op 26 juli 2002. Nadat de inspecteur een verweerschrift heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van 16 oktober 2003, gehouden te Groningen, alwaar is verschenen de heer A, namens belanghebbende, alsmede de inspecteur. Van alle gemelde en hierna nog te melden stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Belanghebbende voert in het verzetschrift aan dat zij door voormelde niet-ontvankelijkverklaring ernstig wordt gedupeerd. Zij stelt voorts ervan uit te zijn gegaan, het beroepschrift, op 27 mei 2002, en derhalve tijdig, door middel van een faxbericht, te hebben ingediend. Daarnaast voert zij aan dat de inspecteur in de onderhavige procedure aanvankelijk bereid was de onderhavige boetes te matigen, maar dat hij dit uiteindelijk niet heeft gedaan. De inspecteur voert aan dat belanghebbende blijkbaar heeft nagelaten op 27 mei 2002 te controleren of het door haar bedoelde faxbericht daadwerkelijk was verzonden. De mate waarin belanghebbende stelt gedupeerd te zijn acht de inspecteur niet relevant nu de termijn voor het indienen van een beroepschrift van openbare orde is, en toepassing van een zogenaamde hardheidsclausule niet mogelijk is. De inspecteur voegt hieraan toe dat ook het bezwaarschrift door belanghebbende te laat is ingediend. Ingevolge de artikelen 26, eerste lid en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:4, 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) kan hij die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de inspecteur binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de inspecteur behoort. Vaststaat dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de uitspraak van de inspecteur d.d. 16 april 2002 liep tot en met 28 mei 2002 en dat het beroepschrift eerst op 31 mei 2002 ter griffie van het hof is binnengekomen. De indiening van het beroepschrift dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen de door de wet gegeven termijn te geschieden. Het beroepschrift is op 31 mei 2002 ter griffie van het hof ingekomen, alwaar het door haar vestiging te Leeuwarden is bezorgd naar belanghebbende ter zitting verklaarde, nadat haar ter ore was gekomen dat het op 27 mei 2002 per telefax verzonden beroepschrift niet door het hof was ontvangen. Nu de indiening van het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden is belanghebbende terecht niet in haar beroep ontvangen. Hieraan doet niet af dat belanghebbende meende, het beroepschrift tijdig per telefax te hebben ingediend. Evenmin speelt een rol de omstandigheid dat de gevolgen van het gegeven oordeel ingrijpend zijn voor belanghebbende, daargelaten dat belanghebbende de stelling van de inspecteur dat ook het bezwaarschrift niet tijdig door haar was ingediend, niet heeft weersproken. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een situatie als omschreven in art. 6:11 Awb in die zin dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. De voorzitter heeft belanghebbende mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond. Gedaan en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 oktober 2003 door prof. mr Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Op 5 november 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.