
Jurisprudentie
AN7559
Datum uitspraak2003-10-30
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1616 OSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1616 OSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is terecht besloten dat de aangegeven redenen voor de te late indiening van het bezwaar niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1616 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam eiser] handelend onder de naam [Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 februari 2003 heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van
16 oktober 2002, waarbij eiser in kennis is gesteld dat hij per 1 januari 2003 ingeschreven wordt bij de sector 012, Metaal- en Technische bedrijfstakken.
Tegen dat besluit heeft eiser bij gemachtigde A.W.G.H. Hendriks, werkzaam bij Hendriks & Partners, personeeladviseurs te Uden, op bij beroepschrift van 2 april 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 11 juni 2003 ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 september 2003, waar eiser in persoon is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden, die door partijen niet worden betwist.
Bij brief van 16 oktober 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eiser, die ingedeeld was bij de sector 041, Groothandel I, per 1 januari 2003 wordt ingedeeld bij de sector 012, Metaal- en Technische bedrijfstakken. In deze brief was een bezwaarclausule opgenomen. In het op 24 januari 2003 gedateerde bezwaarschrift onderkent eiser weliswaar dat te laat bezwaar is ingesteld, maar hij beroept zich in deze op een overmachtssituatie bestaande uit de omstandigheid dat zijn administratrice ten tijde van het onderzoek, alsmede ten tijde van de besluitvorming, met zwangerschapsverlof was. Verweerder heeft bij op bezwaar genomen besluit van 28 februari 2003 besloten eiser niet-ontvankelijk te verklaren aangezien eiser zonder gegronde redenen niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft aangetekend. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de door eiser aangegeven redenen voor de te late indiening van het bezwaar niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad overweegt als volgt.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of verweerder eiser bij besluit van 28 februari 2003 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat eiser bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen, en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest.
De Raad stelt vast dat het bezwaarschrift ruimschoots te laat is ingediend. Met verweerder is de Raad van oordeel dat de door eiser aangevoerde argumenten voor het te laat indienen van het bezwaarschrift in de bezwaarprocedure geen steekhoudende redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Deze argumenten liggen in de risicosfeer van eiser en eventuele gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van eiser te komen. Eiser had zelf met betrekking tot die omstandigheden tijdig maatregelen kunnen treffen waardoor zijn belangenbehartiging veilig gesteld zou zijn.
Gelet op het voorgaande dient voormelde vraag ontkennend beantwoord te worden en dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termijn aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.