
Jurisprudentie
AN7636
Datum uitspraak2003-11-03
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers284268 \ CV EXPL 03-1129 \ LS/180/TS
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers284268 \ CV EXPL 03-1129 \ LS/180/TS
Statusgepubliceerd
Indicatie
De arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde is ontbonden onder toekenning van een vergoeding. Eiser vordert naast deze vergoeding onder meer een vergoeding in verband met de fictieve opzegtermijn en een schadeloosstelling. De door eiser gevorderde vergoedingen worden afgewezen, nu tussen eiser en gedaagde reeds overeenstemming over een ontbindingsvergoeding was bereikt.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 284268 CV EXPL 03-1129 LS/180/TS
uitspraak van 3 november 2003
Vonnis
in de zaak van
X
wonende te o
eisende partij
gemachtigde mr. R.K.A. Kop
tegen
Stichting Y
gevestigd te u
gedaagde partij
gemachtigde mr. R. Boekhoff
Partijen worden hierna X en Y genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 februari 2003 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist.
2.1 X, geboren op 3 september 1963, is sedert 17 augustus 1986 bij de rechtsvoorgangster van Y in dienst getreden, sedert de fusie per 1 januari 2001 in de functie van woonconsulent, tegen een salaris van € 2.711,47 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de CAO voor personeel in dienst van woningcorporaties 1 januari 2000 t/m 30 juni 2001 (hierna: de CAO) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. . De voor deze procedure relevante artikelen van de CAO luiden:
“Artikel 10. Salarisregeling
(…)
6. Bij aanstelling kunnen aan de werknemer van 22 jaar en ouder een of meer periodieken worden toegekend. Aan de werknemer van 22 jaar en ouder zal jaarlijks, als regel per 1 januari, een periodieke verhoging worden toegekend totdat het einde van de salarisschaal is bereikt. (…) De werkgever kan de werknemer die onvoldoende functioneert de periodieke verhoging onthouden; de werkgever zal de werknemer hiervan schriftelijk en met redenen omkleed kennis geven. Gedurende het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid vormt de arbeidsongeschiktheid op zich geen reden om een periodiek te onthouden.
(…)
Artikel 24. Loondoorbetaling bij ziekte en voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid
(…)
3. c. De (voormalig) werknemer die langer dan drie jaar gebruikmaakt van de premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bij het SPW ontvangt in de maand december een eindejaarsuitkering van ƒ 1.000 bruto overeenkomstig de bepalingen van statuten en reglementen van de SPW. (…)
(…)
Artikel 37. Schadeloosstelling
1. In geval van ontslag van een werknemer die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, uitsluitend wegens inkrimping van het personeel of door interne reorganisatie, zal aan de betrokkene een maandelijks uit te betalen schadeloosstelling worden toegekend. De hoogte van de schadeloosstelling bedraagt ten minste het bedrag dat op grond van dit artikel wordt berekend.
(…) .”
Op deze CAO is gevolgd de CAO Woondiensten 2002-2003. Artikel 2.13 komt overeen met artikel 37. Bij de onderhandelingen zijn partijen er steeds van uitgegaan dat de CAO voor personeel in dienst van woningcorporaties 1 januari 2000 t/m 30 juni 2001 van toepassing was op de arbeidsrelatie.
2.2 Op de arbeidsovereenkomst is tevens het door Price Waterhouse Coopers opgestelde Sociaal Plan (hierna: het Sociaal Plan), dat op 23 juni 2000 door partijen is ondertekend en een werkingsduur van 24 maanden heeft, van toepassing. De voor deze procedure relevante artikelen van het Sociaal Plan luiden:
“Beëindiging dienstverband
Artikel 19, werkingssfeer
lid 1 Het dienstverband kan op een aantal manieren worden beëindigd. In eerste instantie geldt de CAO. Voor het overige kan een regeling voor beëindiging van het dienstverband worden getroffen met wederzijds goedvinden of eenzijdig door de werkgever. De hoogte van de schadeloosstelling hangt samen met de manier waarop het dienstverband wordt beëindigd:
(a) herhaald (twee maal) weigeren van een gelijkwaardige of passende functie betekent geen schadeloosstelling,
(b) herhaald (twee maal) weigeren van een niet-gelijkwaardige of niet-passende functie betekent een uitkering conform artikel 37 van de CAO,
(c) niet succesvolle outplacement betekent een uitkering conform artikel 37 van de CAO,
(d) niet succesvolle benoeming betekent een uitkering conform artikel 37 van de CAO.
lid 2 Bij onvrijwillige beëindiging van het dienstverband is de kantonrechtersformule van toepassing in combinatie met een uitkering conform artikel 37 van de CAO zoals bedoeld onder artikel 19 lid 1 b, c en d,
lid 3 Bij beëindiging van het dienstverband door middel van een formele ontbindingsprocedure bij de kantonrechter op neutrale gronden, zal het salaris van de betrokken werknemer door de werkgever worden doorbetaald totdat de zogenoemde fictieve opzegtermijn is verstreken en de uitkerende instantie de werkeloosheidsuitkering verstrekt.
(…). “
Artikel 23, niet-succesvolle benoeming
Met betrekking tot de medewerker, waarvan de benoeming niet succesvol bleek, zal de werkgever nagaan of alsnog een gelijkwaardige respectievelijk passende functie, dan wel een outplacementprogramma kan worden aangeboden. Indien dit niet het geval is zal de werkgever een verzoek tot beëindiging van het dienstverband bij de Kantonrechter aanvragen. De medewerker heeft in dat geval aanspraak op de voorzieningen ingevolge artikel 24 van dit sociaal plan.
Artikel 24, financiële voorzieningen na beëindiging van het dienstverband
lid 1 De aanvullingsregeling ingevolge artikel 37 CAO is van toepassing zodra met het toepassen van het bepaalde in dit hoofdstuk, het dienstverband ten einde komt en daarbij is aangegeven dat de betrokken werknemer aanspraak heeft op de in dit artikel bedoelde voorzieningen. Buiten de uitdrukkelijke aangegeven situaties bestaat geen aanspraak op de aanvullingsregeling.
lid 2 Bij onvrijwillige beëindiging van het dienstverband is de kantonrechtersformule van toepassing in combinatie met een uitkering conform artikel 37 van de CAO zoals bedoeld onder artikel 19. De in verband hiermee verschuldigde loonbelasting en premies komen ten laste van de werknemer.
lid 3 (…).”
2.3 In de periode van 14 februari 2002 tot en met 8 april 2002 is door de gemachtigden van X en van Y onderhandeld over een beëindigingsregeling.
2.4 Bij beschikking van 28 mei 2002 heeft de kantonrechter te Arnhem de arbeidsovereenkomst met ingang van 29 mei 2002 ontbonden onder toekenning van de aangeboden ontbindingsvergoeding op grond van veranderingen in de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De ontbindingsvergoeding bestaat uit “1. een bedrag van € 46.161,79 bruto,
2. een vergoeding ten behoeve van het doorlopen van een outplacementtraject tot een maximum van € 5.445,36,
3. kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.200,00 te vermeerderen met BTW.”
Het betrof een zogenaamde ”geregelde” ontbinding.
2.5 Het UWV Regio Gelderland-Zuid Afd. Werkloosheidwet heeft bij brief van 22 juli 2002 aan X het volgende laten weten: “U hebt een werkloosheidsuitkering aangevraagd op 8 juli 2002. Uit uw aanvraag blijkt dat uw dienstbetrekking door de rechter is ontbonden met ingang van 29 mei 2002. Aan u is een schadevergoeding toegewezen of zijn anderszins bedragen toegekend. Deze bedragen worden gelijkgesteld met loon over de opzegtermijn die normaal gesproken in acht zou zijn genomen. Vanaf 29 mei 2002 (de dag na de ontbindingsbeschikking) tot 1 november 2002 loopt voor u deze termijn, waarover u geacht wordt uw loon te ontvangen. Daarom hebt u over deze periode geen recht op een uitkering.”
2.6 X was arbeidsgeschikt vanaf 7 januari 2002. Y heeft X in haar brief van 13 maart 2002 het volgende laten weten: “Het tegenvoorstel van uw cliënt is voor mijn cliënte onaanvaardbaar. Mocht uw cliënt daaraan willen vasthouden dan ziet mijn cliënte geen andere mogelijkheid dan ingevolge de herstelverklaring van uw cliënt hem wederom op te roepen om te werken. Met uw cliënt zal alsdan bekeken worden in welke functie hij kan worden geplaatst.” En in haar brief van 5 april 2002 heeft Y X het volgende laten weten: “Cliënte heeft besloten niet accoord te gaan met uw gewijzigd voorstel. Men blijft bij het oorspronkelijke aanbod, zoals gedaan bij brief van 13 maart 2002. Indien uw cliënt niet bereid is dit voorstel te accepteren op uiterlijk maandag 8 april a.s., dient hij zich op dinsdag 9 april a.s. weer op kantoor te melden bij mevrouw F. van Dedem.”
3. De vorderingen en de beoordeling daarvan
3.1 X vordert thans, na vermeerdering van eis, Y te veroordelen om aan X te betalen:
1. een bedrag van € 14.949,42 bruto als vergoeding voor de periode dat X is geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de fictieve opzegtermijn,
2. een bedrag van € 10.763,58 bruto als schadeloosstelling,
3. een vergoeding van € 312,09 als periodiek over de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2002,
4. een bedrag van € 340,34 in verband met de kerstgratificatie over het jaar 2001,
5. de maximale wettelijke verhoging conform artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder 1. t/m 4.
6. een bedrag van € 5.445,36 als outplacementvergoeding,
7. een bedrag van € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
en om aan X een positief getuigschrift af te geven.
3.2 Y heeft de vorderingen gemotiveerd betwist, zoals hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
3.3 In deze procedure gaat het allereerst om de vraag in hoeverre X kan worden ontvangen in zijn vorderingen die betrekking hebben op zijn dienstverband met Y, terwijl aan dat dienstverband een einde is gekomen bij beschikking van de kantonrechter van 28 mei 2002 waarbij aan hem een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid is toegekend.
3.4 De stand van zaken in de rechtspraak is thans (HR 1 maart 2002, JAR 2002,67) dat vorderingen die niets te maken hebben met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst behandeld kunnen worden, mits die a) zijn ontstaan tijdens de dienstbetrekking, b) betrekking hebben op de periode voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en c) geen verband houden met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van die beëindiging. Het gaat dan bijvoorbeeld om achterstallig loon, vergoeding vakantieaanspraken en schadevergoeding wegens wanprestatie. Daaronder vallen niet vorderingen ter zake van schadeloosstelling en fictieve opzegtermijn, nu deze niet zijn ontstaan voor de beëindiging van het dienstverband en bovendien rechtstreeks verband houden met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van die beëindiging.
3.5 In verband met de bepalingen in de CAO en het Sociaal Plan, waarin naast de vergoeding, toegekend door de kantonrechter aanvullingen worden toegekend bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dient X te worden ontvangen in zijn vordering, aangezien een niet-ontvankelijkheidverklaring zou meebrengen dat hij zijn rechten terzake niet kan laten toetsen in een rechterlijke beslissing.
fictieve opzegtermijn en schadeloosstelling
3.6 In de visie van X heeft hij recht op schadeloosstelling op grond van artikel 19 lid 2 van het Sociaal Plan, waarin is bepaald dat bij onvrijwillige beëindiging van het dienstverband de kantonrechtersformule van toepassing is in combinatie met een uitkering conform artikel 37 van de CAO. Verder heeft hij recht op een vergoeding ter zake van de fictieve opzegtermijn op grond van artikel 19 lid 3 van het Sociaal Plan, waarin is bepaald dat bij beëindiging van het dienstverband door middel van een formele ontbindingsprocedure bij de kantonrechter op neutrale gronden het salaris van de betrokken werknemer door de werkgever zal worden doorbetaald totdat de zogenoemde fictieve opzegtermijn is verstreken en de uitkerende instantie de uitkering verstrekt, aldus X.
fictieve opzegtermijn
3.7 Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval niet artikel 19 maar artikel 23 van het Sociaal Plan van toepassing, nu X in het kader van de fusie per 1 januari 2001 is benoemd in de functie van woonconsulent en deze benoeming kennelijk niet succesvol bleek te zijn. Voor de voorzieningen waarop X in dat geval aanspraak kan maken, verwijst artikel 23 naar artikel 24 van het Sociaal Plan. De leden 1 en 2 van artikel 24 van het Sociaal Plan verwijzen naar de aanvullingsregeling van artikel 37 van de CAO in combinatie met de kantonrechtersformule; een vergoeding ter zake van de fictieve opzegtermijn is in dit artikel niet aan de orde. Dat betekent dat de vordering van X tot betaling van een bedrag van € 14.949,42 aan vergoeding ter zake van de fictieve opzegtermijn om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.
schadeloosstelling
3.8 Vervolgens komt de vraag aan de orde of X recht heeft op schadeloosstelling op grond van artikel 24 leden 1 en 2 van het Sociaal Plan. Nu het dienstverband wegens niet succesvolle benoeming ten einde is gekomen en in artikel 19 lid 1 sub d van het Sociaal Plan is bepaald dat niet succesvolle benoeming een uitkering conform artikel 37 van de CAO betekent, heeft X op grond van artikel 24 lid 1 van het Sociaal Plan recht op schadeloosstelling ingevolge artikel 37 van de CAO. In geval er sprake is van onvrijwillige beëindiging van het dienstverband is in artikel 24 lid 2 van het Sociaal Plan bepaald dat de kantonrechtersformule van toepassing is in combinatie met, naar de kantonrechter begrijpt “naast”, een uitkering conform artikel 37 van de CAO. Dat betekent dat X in ieder geval op grond van lid 1 van artikel 24 van het Sociaal Plan recht zou hebben op een schadeloosstelling ingevolge artikel 37 van de CAO. Lid 2 van artikel 24 van het Sociaal plan is niet van toepassing omdat X de keuze had weer aan het werk te gaan indien geen overeenstemming werd bereikt, blijkens de inhoud van de brieven aangehaald onder r.o.2.6.
3.9 X en Y hebben in de periode van 14 februari 2002 tot en met 8 april 2002 onderhandeld over een beëindigingsregeling. Y heeft X op 14 februari 2002 als ontbindingsvergoeding een vergoeding van 16 maandsalarissen voorgesteld, onder de voorwaarde “…u doet afstand van artikel 37 van de CAO, inhoudende loonsuppletie.” Bij brief van 19 februari 2002 heeft X een tegenvoorstel geformuleerd: een ontbindingsvergoeding van 24 maandsalarissen, waarbij rekening is gehouden met “…een uitkering conform art. 37 van de CAO…” en “de fictieve opzegtermijn als bedoeld in art. 16 lid 3 WW.” Vervolgens heeft X bij brief van 8 maart 2002 wederom artikel 37 van de CAO en de fictieve opzegtermijn (artikel 19 lid 3 van het Sociaal Plan) onder aandacht van Y gebracht.
3.10 Y heeft bij brief van 13 maart 2002 aangegeven dat zij het tegenvoorstel van X onaanvaardbaar vindt. Tevens heeft Y “… het voorstel gedaan bij brief van 14 februari jl…” herhaald, ”…aangevuld met
- Mijn cliënte is bereid tot betaling van een outplacementtraject door een dergelijk traject te vergoeden tot een bedrag van maximaal € 5.445,36 (…).
- De maximale vergoeding zal een bedrag zijn ter grootte van 16 maandsalarissen, te vermeerderen met vakantiebijslag.
- De kosten rechtsbijstand zullen tot een bedrag van maximaal € 1.200, te vermeerderen met BTW vergoed worden.”
Bij brief van 25 maart 2002 heeft X wederom een tegenvoorstel gedaan: “Als beëindigingsvergoeding in de zin van artikel 7:685 lid 8 BW maakt cliënt aanspraak op een vergoeding van (afgerond) 20 maandsalarissen, te vermeerderen met vakantiebijslag. In die vergoeding is verdisconteerd de neutrale variant van de kantonrechtersformule, alsmede het bepaalde in artikel 37 van de CAO, alsmede de kapitalisering van het outplacementtraject.” Bij brief van 5 april 2002 heeft Y laten weten niet akkoord te gaan met dit tegenvoorstel: “Men blijft bij het oorspronkelijk aanbod, zoals gedaan bij brief van 13 maart 2002”. Dat voorstel wordt door X bij brief van 8 april 2002 geaccepteerd.
3.11 Een en ander leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat X het voorstel van Y, weergegeven in haar brief van 13 maart 2002: “het voorstel gedaan bij brief van 14 februari jl, aangevuld met…” heeft geaccepteerd en dat de ontbindingsvergoeding zoals partijen die uiteindelijk zijn overeengekomen ook de vergoeding van artikel 37 van de CAO inhoudt, althans dat X door het voorstel van 14 februari 2002 te accepteren afstand heeft gedaan van artikel 37 van de CAO.
3.12 De stelling van X dat is overeengekomen dat naast de ontbindingsvergoeding ook “… een gebruikelijke eindafrekening met inachtneming van het bepaalde in de (collectieve) arbeidsovereenkomst, het Sociaal Plan en de wet zal (moeten) plaatsvinden.”, en dat onder “gebruikelijke eindafrekening” de schadeloosstelling en de vergoeding ter zake van de fictieve opzegtermijn dient te worden verstaan, gaat niet op. Onder gebruikelijke eindafrekening valt de afrekening terzake hetgeen verschuldigd is over de periode dat de arbeidsrelatie bestond. (Zie r.o. 3.4.)
3.13 Het voorgaande brengt mee dat de vordering van X tot betaling van een bedrag van € 10.763,58 aan schadeloosstelling niet zal worden toegewezen.
periodiek
3.14 X heeft, onder verwijzing naar artikel 10.6 van de CAO, de jaarlijkse periodieke verhoging over de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 mei 2002 gevorderd, hetgeen in totaal neerkomt op een bedrag van € 312,09 bruto. Bij conclusie van antwoord heeft Y aangegeven dat partijen daarover alsnog een afspraak hebben weten te maken en dat aan X een bedrag van € 312,09 is uitbetaald. Nu dat door X verder niet is weersproken, komt de gevorderde periodieke verhoging van € 312,09, niet meer voor toewijzing in aanmerking.
kerstgratificatie
3.15 X heeft, onder verwijzing naar artikel 24 lid 3 sub c van de CAO, een kerstgratificatie van € 340,34 bruto gevorderd. Bij conclusie van antwoord heeft Y aangegeven dat het hier gaat om een eindejaarsuitkering bestemd voor langdurig arbeidsongeschikte werknemers en dat X niet tot deze categorie behoort. Nu dat door X verder niet is weersproken, zal de gevorderde kerstgratificatie van € 340,34 worden afgewezen. Dat Y heeft erkend de kerstgratificatie verschuldigd te zijn, blijkt overigens niet uit haar brief van 20 januari 2003, waarin Y slechts haar bereidheid heeft uitgesproken om in het kader van een schikking een bedrag van € 445,54 aan kerstgratificatie aan X te voldoen.
getuigschrift
3.16 X heeft afgifte van een positief getuigschrift gevorderd. Bij conclusie van antwoord heeft Y aangegeven aan X opnieuw een getuigschrift te hebben verstrekt en desgewenst bereid te zijn de redactie nog te wijzigen voor zover X dat wenselijk acht en Y daartegen geen gewetensbezwaren heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter kan van Y niet worden verwacht dat zij mededelingen doet die volgens haar onjuist zijn. Dat betekent dat de vordering van X tot afgifte van een positief getuigschrift niet voor toewijzing in aanmerking komt.
outplacementvergoeding
3.17 Bij beschikking van 28 mei 2002 heeft de kantonrechter aan X onder meer “een vergoeding ten behoeve van het doorlopen van een outplacementtraject tot een maximum van € 5.445,36” toegekend. Met een beroep op het vonnis van de president van de rechtbank Den Haag van 29 december 1995, KG 1996,93, heeft X gevorderd, nu er geen sprake is van outplacement, het daarmee verband houdende geldbedrag aan hem toe te wijzen. De stelling van X gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. In de Haagse zaak had de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking uitdrukkelijke opgenomen dat uitkering van een bruto bedrag moest plaatsvinden in geval gedaagde geen gebruik zou maken van het door eiseres aangeboden outplacement. Anders dan in de Haagse zaak zijn Y en X een dergelijke voorwaarde niet overeengekomen. Dat betekent dat de vordering van X om aan hem een bedrag van € 5.445,36 als outplacementvergoeding te betalen zal worden afgewezen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat Y heeft aangegeven dat, zodra X een op naam van Y gestelde declaratie van een outplacementbureau bij haar heeft ingediend, en het bedrag de maximaal overeengekomen vergoeding niet overstijgt, Y deze declaratie zal voldoen.
buitengerechtelijke kosten
3.18 De door X gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.500,00 zullen worden afgewezen, nu de door X gevorderde voorzieningen niet zijn toegewezen.
conclusie
3.19 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van X zullen worden afgewezen.
3.20 Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1 weigert de gevorderde voorzieningen,
4.2 veroordeelt X in de kosten van deze procedure aan de zijde van Y gevallen en tot aan dit vonnis begroot op € 820,00 aan salaris voor de gemachtigde van Y,
4.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. drs. L.A. van Son en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2003 in aanwezigheid van de griffier.