
Jurisprudentie
AN7637
Datum uitspraak2003-11-06
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000651-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000651-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
In de korte periode daarna steekt verdachte een viertal personen met zijn mes. Hetgeen hiervoor beschreven staat kan daartoe geen enkele rechtvaardiging vormen, terwijl uit de inhoud van het dossier ook overigens geen omstandigheden naar voren komen die dit handelen van verdachte zouden kunnen rechtvaardigen. Buiten het hiervoor genoemde slachtoffer waren de overige slachtoffers volstrekt willekeurige personen, nu uit de stukken genoegzaam naar voren komt dat deze niets te maken hebben gehad met eerder bedoelde irritaties in het café. Eén van de slachtoffers, een moeder van twee jonge kinderen, is tengevolge van de toegebrachte messteken om het leven gekomen en het hof wenst in dat verband niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat haar gezin blijkens de inhoud van het zich bij de stukken bevindende Victim Impact Statement van 22 oktober 2002 thans volledig geruïneerd is. Voorts stelt het hof vast dat de omstandigheid dat de geweldsescalatie voor de overige betrokkenen niet tot ernstigere gevolgen heeft geleid niet als verdienste van verdachte kan worden beschouwd. Het hof acht het nemen van het leven van een ander, doch ook het ten opzichte van de overige betrokkenen gehanteerde geweld, dusdanig ernstig dat - ondanks een verminderde toerekeningsvatbaarheid - alleen een zeer lange vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Uitspraak
Parketnummer: 24-000651-03
Arrest d.d. 6 november 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 1 mei 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woonplaats hier te lande,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle,
Huib van Doornestraat 15 te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis bij verstek wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen en heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 8 mei 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 23 oktober 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Overweging met betrekking tot het bewijs.
Gelet op de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat buiten redelijke twijfel is dat verdachte de enige is geweest die buiten het café Alouette een mes heeft gehanteerd, en dat het dus verdachte is geweest die [slachtoffer 1] de fatale steekwonden heeft toegebracht. Uit de aard van de bij verschillende slachtoffers aangetroffen verwondingen leidt het hof af dat deze opzettelijk door verdachte zijn toegebracht. Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij moet hebben gehandeld gedurende een totale black-out omdat hij zich niets meer van het gebeurde kan herinneren. Het hof is van oordeel dat weliswaar aannemelijk is geworden dat het bewustzijn van verdachte was vernauwd door de inname van aanzienlijke hoeveelheden alcohol, maar niet, dat bij verdachte ieder bewustzijn heeft ontbroken ten tijde van het door hem in zeer korte tijd toebrengen van een groot aantal zeer gerichte steekwonden. Daarbij komt nog dat het verdachte bekend was dat hij ten gevolge van het innemen van alcohol black-outs kan krijgen.
Bewezenverklaring.
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:
1.:
hij op 20 juli 2002, te Franeker, in de gemeente Franekeradeel, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, meermalen, met kracht in de borst(streek) en elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken (waardoor orgaan- en weefselbeschadigingen ontstonden in/aan de lichaamsslagader en de borstkas en de linkerlong van die [slachtoffer 1]), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair:
hij op 20 juli 2002, te Franeker, in de gemeente Franekeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen, met kracht in de buik en in de borstkas van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 primair:
hij op 20 juli 2002, te Franeker, in de gemeente Franekeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen, met kracht in de buik en in een arm van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4 primair:
hij op 20 juli 2002, te Franeker, in de gemeente Franekeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borst(kas) van die [slachtoffer 4] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair en sub 4 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
1.: Doodslag;
2 primair, 3 primair en 4 primair telkens: Poging tot doodslag.
Strafbaarheid.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 8 april 2003. Dit rapport is opgemaakt door prof. dr. A.W.M. Mooij, zenuwarts en vast gerechtelijk deskundige, en J.P.M. Hent, psycholoog en eveneens vast gerechtelijk deskundige. Voornoemd rapport houdt als conclusie in dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde en hiervoor bewezenverklaarde feiten lijdende was een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens - een persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken en met antisociale kenmerken, waarbij de antisociale trekken en de borderline trekken voortkomen uit een onderliggende zwak geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur -, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt vorenstaande conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte te dezer zake strafbaar.
Strafmotivering.
De rechtbank in het arrondissement Leeuwarden heeft de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd ter zake van - kort samengevat - doodslag en drie pogingen daartoe. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter 's hofs terechtzitting van 23 oktober 2003 gevorderd dat verdachte eveneens ter zake van voormelde feiten wordt veroordeeld tot eenzelfde gevangenisstraf en maatregel als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft in de avonduren van 19 juli 2002 samen met een vriend verschillende cafés in Franeker bezocht, alvorens hij in de nachtelijke uren van 20 juli 2002 met deze vriend in café Alouette arriveerde. Gedurende de avond en nacht heeft hij, na later is vastgesteld, een behoorlijk grote hoeveelheid alcohol genuttigd. Uit zijn verklaringen tegenover de politie blijkt dat verdachte vanuit het verleden wist dat dit zijn agressieregulatie negatief kon beïnvloeden. Verdachte had die avond bewust een mes meegenomen. In café Alouette ontstond op enig moment een beladen sfeer tussen verdachte en zijn vriend aan de ene kant en één van de latere slachtoffers aan de andere kant. Aanleiding hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat laatstgenoemde niet gediend was van de wijze waarop verdachte zijn vriendin benaderde. Na meermalen te zijn aangesproken op hun gedrag wordt de vriend van verdachte vervolgens gedwongen het café te verlaten. Verdachte verlaat korte tijd later de zaak. Zoals hij tegenover de politie heeft verklaard voelde hij zich op dat moment opgefokt door de starende blikken van eerder genoemd slachtoffer. In de korte periode daarna steekt verdachte een viertal personen met zijn mes. Hetgeen hiervoor beschreven staat kan daartoe geen enkele rechtvaardiging vormen, terwijl uit de inhoud van het dossier ook overigens geen omstandigheden naar voren komen die dit handelen van verdachte zouden kunnen rechtvaardigen. Buiten het hiervoor genoemde slachtoffer waren de overige slachtoffers volstrekt willekeurige personen, nu uit de stukken genoegzaam naar voren komt dat deze niets te maken hebben gehad met eerder bedoelde irritaties in het café. Eén van de slachtoffers, een moeder van twee jonge kinderen, is tengevolge van de toegebrachte messteken om het leven gekomen en het hof wenst in dat verband niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat haar gezin blijkens de inhoud van het zich bij de stukken bevindende Victim Impact Statement van 22 oktober 2002 thans volledig geruïneerd is. Voorts stelt het hof vast dat de omstandigheid dat de geweldsescalatie voor de overige betrokkenen niet tot ernstigere gevolgen heeft geleid niet als verdienste van verdachte kan worden beschouwd. Het hof acht het nemen van het leven van een ander, doch ook het ten opzichte van de overige betrokkenen gehanteerde geweld, dusdanig ernstig dat - ondanks een verminderde toerekeningsvatbaarheid - alleen een zeer lange vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof voorts in aanmerking genomen, dat verdachte blijkens de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel d.d. 3 oktober 2003 uit het documentatieregister in het verleden meermalen is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van acht jaren een passende straf is.
Motivering van de maatregel.
Uit het voormelde rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt onder meer - zakelijk weergegeven -:
Verdachte is lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken en antisociale kenmerken, waarbij de antisociale trekken en borderline trekken voortkomen uit een onderliggende zwak geïntegreerde persoonlijkheidsstructuur. Deze zwakke structuur komt tot uitdrukking in de instabiliteit in de zelfwaardering, stemmingslabiliteit, geneigdheid tot depressie, neiging tot impulsiviteit en een basaal, sterk gevoel van onveiligheid dat snel tot wantrouwen leidt. Uit deze stoornis heeft zich een sterke neiging tot verslaving ontwikkeld, waarbij door middelengebruik de negatieve gevoelens en gevoelsarmoede, die met deze stoornis gegeven zijn, tijdelijk opgeheven kunnen worden. Verdachtes verslavingsproblematiek heeft vervolgens weer de antisociale trekken versterkt en ook de borderline trekken verdiept. Hoewel verdachte slechts een gebrekkige herinnering heeft omtrent de gebeurtenissen in de nacht van 19 op 20 juli 2002, laat zich aanzien dat hij heeft gereageerd op de eerder vermelde situatie die aan de feiten vooraf ging. Hij heeft die situatie als onveilig en bedreigend ervaren en verdachte is op grond van zijn persoonlijkheidsstoornis geneigd scherp te reageren op door hem beleefde signalen van onveiligheid, in die zin dat dit angst en agressie bij verdachte veroorzaakt.
De kans op herhaling is aanzienlijk. Verdachtes gevoel van eigenwaarde is nog meer aangetast dan reeds het geval was en hij zal nog sneller dan nu het geval is, ontregeld raken in soortgelijke situaties en daarop met angst en agressie reageren. Indien verdachte onbehandeld zou terugkeren in de samenleving zou zijn basale wantrouwen, op grond waarvan hij zich met een mes wil wapenen, onveranderd zijn en dat zal tot het ontstaan van gevaarlijke situaties leiden. Bovendien is dan zijn vatbaarheid voor een terugval in alcoholgebruik of -misbruik groot en ook in dat geval kunnen snel gevaarlijke situaties ontstaan.
Gelet op het bovenomschreven recidivegevaar adviseren de aan het Pieter Baan Centrum verbonden deskundigen verdachte ter beschikking te stellen met bevel tot verpleging van overheidswege.
Gelet op de indruk die het hof zelf van verdachte heeft gekregen, alsmede diens persoon voor zover daarvan uit de stukken blijkt, kan het hof zich met de in voormeld rapport opgenomen conclusies en adviezen verenigen, zodat het hof deze overneemt en tot de zijne maakt.
Nu gebleken is, dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend, de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en er ook naar 's hofs oordeel groot recidivegevaar aanwezig is, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist.
Het hof zal derhalve, naast voormelde gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen en bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen dit eist.
Nadere overwegingen in verband met de oplegging van na te melden straf en maatregel.
Ter 's hofs terechtzitting heeft de raadsman - indien het hof daaraan toekomt - verzocht, naast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, in deze zaak te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten hoogste drie à vier jaren. In dat verband heeft hij kort gezegd op het navolgende gewezen:
a) blijkens voornoemd PBC-rapport is een behandeling van verdachte geïndiceerd, bestaat er bij verdachte het vermogen tot coöperatie en is de prognose voor het behandelingsresultaat gunstig. Een lange gevangenisstraf zou een negatief effect kunnen hebben op de thans bij verdachte bestaande motivatie tot het ondergaan van een behandeling, zodat daarmee de kans op een gunstig behandelingsresultaat negatief zou kunnen worden beïnvloed. Voorts is de oplegging van een lange gevangenisstraf in strijd met de geest van het PBC-rapport. Immers, uit dat rapport komt duidelijk naar voren dat verdachte een behandeling dient te ondergaan;
b) een lange gevangenisstraf heeft, naast de oplegging van de maatregel, slechts een "cosmetisch" effect, aangezien de gemiddelde burger niet bekend is met het feit dat de terbeschikkinggestelde na het verstrijken van eenderde deel van de opgelegde strafduur in beginsel naar een TBS-inrichting wordt overgeplaatst;
c) de thans geldende wachttijd voor TBS-passanten, welke meer dan acht maanden bedraagt, dient verdisconteerd te worden in de op te leggen straf, zodat oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren, zoals door de advocaat-generaal gevorderd is, in ieder geval niet op zijn plaats is.
Het hof stelt voorop dat geen enkele rechtsregel zich verzet tegen de combinatie van een langdurige gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging. De buitengewoon ernstige aard van de gepleegde feiten maakt dat de op te leggen straf een duidelijke genoegdoening dient te bieden aan de maatschappij en de direct betrokkenen. Daaraan kan niet afdoen dat een spoedige aanvang van de behandeling wellicht wenselijk zou zijn vanuit een behandelingsperspectief. Overigens kan thans moeilijk worden voorspeld wat het samengestelde effect zal zijn van de capaciteitsproblemen bij de TBS-klinieken, en daartegenover het streven tot versnelde overplaatsing naar een TBS-kliniek.
Voor zover de advocaat-generaal in het licht van het vorenstaande met een beroep op artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht heeft gevorderd dat het hof in deze uitspraak het advies zal opnemen dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst zal aanvangen na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, zal het hof hieraan voorbijgaan. Naar het oordeel van het hof komen uit de stukken geen omstandigheden naar voren die het hof tot een dergelijk advies zouden moeten brengen, terwijl bij de behandeling van de zaak ook geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die daartoe nopen.
Motivering van de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte, die naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door het sub 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van genoemde schade aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte, die naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het sub 2 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van genoemde schade aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte, die naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het sub 3 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van genoemde schade aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Het hof zal verdachte, die naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het sub 4 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, de verplichting opleggen tot betaling van genoemde schade aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair en sub 4 primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1, sub 2 primair, sub 3 primair en sub 4 primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], wonende te [adres], tot een bedrag van zeventienduizenddriehonderddrieënnegentig euro en zevenenveertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zeventienduizenddriehonderddrieënnegentig euro en zevenenveertig cent ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van honderdtweeënzestig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], wonende te [adres], tot een bedrag van vierduizendéénhonderdvijftig euro en zes cent, waarvan vijfentwintighonderd euro - ter vergoeding van de immateriële schade - bij wege van voorschot;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierduizendéénhonderdvijftig euro en zes cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van éénenzestig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], wonende te [adres], tot een bedrag van tienduizendtweehonderdtweeëntwintig euro en achttien cent, waarvan vijfenzeventighonderd euro - ter vergoeding van de immateriële schade - bij wege van voorschot;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tienduizendtweehonderdtweeëntwintig euro en achttien cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van honderdzesendertig dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], wonende te [adres], tot een bedrag van vierhonderd euro en negenenveertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierhonderd euro en negenenveertig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast;
verstaat telkens dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van het bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van het bedrag aan de benadeelde partij steeds de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Van Dijk, voorzitter, Van den Bergh en Van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.