Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7833

Datum uitspraak2003-11-10
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/1855 GEMWT ZWA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 januari 2002 heeft verweerder eisers aangeschreven om het innemen van ligplaats met het schip General Maczek in de Beatrixhaven te Maastricht te beëindigen en het schip te verplaatsen naar een plaats waar het innemen van ligplaats was toegestaan. Volgens verweerder was het innemen van ligplaats met het schip in de Beatrixhaven in strijd met de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AR5817.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr. AWB 02/1855 GEMWT ZWA UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen L.M.R. Limited te Balzan (Malta), Muszka Sp.z.o.o. te Gdansk (Polen), en J-E Constructions Spolka z ograniczona odpowied zielnoscia te Gdansk (Polen), mede gevestigd te Maastricht en aldaar handelend onder de naam E.C.T. Maasdok, eisers, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder. Datum bestreden besluit: 29 oktober 2002. Kenmerk: 2002-27901. Behandeling ter zitting: 1 oktober 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen verweerders besluit om ten aanzien van het illegaal ligplaats innemen met het schip General Maczek in de Beatrixhaven te Maastricht een last onder dwangsom op te leggen ongegrond verklaard. Eisers gemachtigde, mr. G.C. Kooijman, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft daartegen namens eisers beroep ingesteld. Howicon B.V. heeft door middel van haar gemachtigde, mr. G.A.M. van de Wouw, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als partij aan het geding deel te nemen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers en aan de gemachtigde van Howicon B.V. gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Het beroep is ter behandeling gevoegd met de beroepszaak met registratienummer Awb 02/989 en gevoegd behandeld met die zaak en met de zaak met registratienummer 02/187 ter zitting van de rechtbank op 1 oktober 2002. Op deze zitting zijn eisers verschenen bij hun gemachtigde mr. Kooijman voornoemd. Namens eiseres L.M.R. Limited is tevens verschenen de heer H. Marinus. beëdigd scheepstaxateur. Verweerder is verschenen bij gemachtigden de heer mr. R.J.G.M. Jeukens, stafjurist Centrale Staf van de Bestuursdienst van verweerders gemeente, de heer mr. T. Vaessen, beleidsmedewerker dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken van verweerders gemeente en de heer ing. J.E.P. Godding, Hoofd preventie en preparatie van de Brandweer Maastricht. Namens Howicon B.V. is verschenen de heer [A], directeur van Howicon B.V., en mr. Van de Wouw voornoemd. II. OVERWEGINGEN. Bij besluit van 3 januari 2002 heeft verweerder eisers (hierna te noemen: Maasdok) aangeschreven om het innemen van ligplaats met het schip General Maczek in de Beatrixhaven te Maastricht te beëindigen en het schip te verplaatsen naar een plaats waar het innemen van ligplaats was toegestaan. Volgens verweerder was het innemen van ligplaats met het schip in de Beatrixhaven in strijd met de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht. Op 27 maart 2002 hebben Maasdok en verweerder een aantal afspraken gemaakt omtrent de uitvoering van voormeld besluit. Een van deze afspraken hield in dat de vaargeul naar het dok, aangezien deze niet diep genoeg was, in opdracht van en voor rekening en risico van Maasdok zou worden uitgebaggerd en dat binnen een week daarna de General Maczek naar het dok zou worden overgebracht. Voorts werd afgesproken dat het schip niet meer naar de Beatrixhaven zou worden teruggebracht totdat onherroepelijk op het bestuursdwangbesluit was beslist. Indien een schip gedokt moest worden en de General Maczek daarbij een obstakel in de vaargeul zou vormen , zou de General Maczek echter korte tijd in de haven mogen worden gelegd en moest het schip binnen een dag weer teruggebracht worden in het dok. Bij besluit van 6 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar van Maasdok tegen het besluit van 3 januari 2002 ongegrond verklaard. Maasdok heeft daartegen beroep doen instellen. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 02/989 en ter behandeling gevoegd met de onderhavige beroepszaak. Bij brief van 10 juli 2002 heeft verweerder Maasdok bericht dat, gelet op een mededeling van Maasdok dat de baggerwerkzaamheden voor het maken van een vaargeul op 24 juli 2002 een aanvang zouden nemen en gelet op de afspraken die op 27 maart 2002 waren gemaakt, het schip General Maczek vóór 8 augustus 2002 in de vaargeul moest liggen. Daarbij is tevens te kennen gegeven dat, indien de hiervoor bedoelde afspraken niet werden nageleefd, verweerder genoodzaakt zou zijn het bestuursdwangbesluit van 3 januari 2002 ten uitvoer te brengen door het schip van gemeentewege te doen verwijderen. Bij faxbericht van 7 augustus 2002 heeft de gemachtigde van Maasdok verweerder bericht dat Maasdok zou zorgdragen dat het schip vóór 8 augustus 2002 in de vaargeul zou worden geplaatst. In dit faxbericht heeft de gemachtigde bovendien aan verweerder verzocht om ermee in te stemmen dat de General Maczek op korte termijn voor een langere periode dan één dag, te weten een periode van een week, in de haven zou worden geplaatst. Een schip genaamd “Amigos” moest namelijk worden afgebouwd. De desbetreffende werkzaamheden konden volgens eisers, gezien de lengte van de “Amigos”, niet in het dok plaatsvinden en moesten daarom in de vaargeul plaatsvinden. De General Maczek kon om die reden niet in de vaargeul blijven. Bij brief van 13 augustus 2002 heeft verweerder Maasdok bericht dat verweerder had geconstateerd dat de General Maczek op 7 augustus 2002 conform afspraak in de vaargeul was gebracht en dat gesteld kon worden dat daarmee was voldaan aan het bestuursdwangbesluit, doch dat tevens was geconstateerd dat het schip zich weer in de Beatrixhaven bevond. Maasdok handelde daarmee volgens verweerder niet aleen in strijd met de op 27 maart 2002 gemaakte afspraken maar ook opnieuw in strijd met de APV. Verweerder heeft Maasdok daarom in deze brief gelast om de met de APV strijdige situatie te (doen) beëindigen door de General Maczek binnen 48 uur na uitreiking c.q. verzending van het besluit terug te brengen in de vaargeul (dok) van de scheepswerf van Maasdok. Na deze termijn zou Maasdok (eisers ieder), indien aan deze last niet werd voldaan, per dag een dwangsom van € 2.000,00 verbeuren, met een maximum van € 50.000,00. Maasdok heeft hiertegen bezwaar doen aantekenen. Maasdok heeft daartoe aangevoerd dat verweerder bij de dwangsombeschikking ten onrechte geheel voorbij is gegaan aan het belang van eisers om de General Maczek een week in de haven te kunnen plaatsen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Volgens verweerder is Maasdok in bezwaar niet ingegaan op de inhoud van het dwangsombesluit en heeft Maasdok daarin uitsluitend de op 27 maart 2002 gemaakte afspraken ter discussie gesteld. Verweerder stelt dat deze afspraken geen onderwerp van het dwangsombesluit zijn. Maasdok heeft volgens verweerder in bezwaar geen feiten of omstandigheden aangereikt die tot herziening van het dwangsombesluit zouden moeten leiden. Maasdok kan zich daarmee niet verenigen. Maasdok is van mening dat het innemen van ligplaats met het schip in de Beatrixhaven niet in strijd is met artikel 5.3.2. van de APV ligplaats had . Het aanwijzingsbesluit van BenW van 31 oktober 1989 spreekt niet over "vaartuig" maar over "woonschip". Maasdok acht het aanwijzingsbesluit, nu verweerder stelt niet bevoegd te zijn het aanwijzingsbesluit te beperken naar soort vaartuig, onverbindend. Het mag volgens Maasdok dan niet zo zijn dat de burger maar moet begrijpen dat, hoewel er "woonschip" staat, daarvoor in de plaats "vaartuig" moet worden gelezen. Maasdok is overigens van mening dat de General Maczek niet een woonschip is, maar een passagiersschip en dat een woonschip, aangezien zo'n schip niet is bestemd om te varen, geen vaartuig is. Maasdok voert daarnaast aan dat op het innemen van de ligplaats de Wet milieubeheer van toepassing is. Maasdok beschikt namelijk over een milieuvergunning ten behoeve van revisiewerkzaamheden aan de General Maczek. Op grond van die vergunning geldt het gedeelte van de haven waar het schip ten tijde hier in geding lag afgemeerd als onderdeel van de inrichting. Ook gelet hierop gold volgens Maasdok, ingevolge artikel 5.3.2, derde lid, van de APV, het verbod van het eerste lid van dat artikel niet. Maasdok wijst erop dat de redenering van verweerder dat het verbod niet geldt wanneer en voor zover er sprake is van milieuhygiënische aspecten en niet van aspecten van openbare orde, niet is terug te vinden in de tekst van de APV. Maasdok vraagt zich af hoe de onderhavige zaak zich volgens verweerder verhoudt tot de schepen van de binnenschippers die, na hun schip bij Maasdok aangelegd of gedokt te hebben, allen gedurende de reparatie op het schip blijven wonen. Maasdok stelt vergunning te hebben gekregen om een kade te slaan en vindt dat dit impliceert dat met vaartuigen aan die kade ligplaats wordt ingenomen. Maasdok voert daarnaast aan dat op 27 maart 2002 afspraken waren gemaakt over de voorwaarden waaronder de feitelijke uitvoering van het bestuursdwangbesluit van 3 januari 2002 zou worden opgeschort. Maasdok wijst erop dat in het dwangsombesluit van verweerder staat vermeld "Op 27 maart 2002 hebben wij concrete afspraken terzake met u gemaakt". Daaruit blijkt volgens Maasdok dat verweerder die afspraken heeft gemaakt. Maasdok voegt daaraan toe dat verweerder ook daarnaar heeft gehandeld. Deze afspraken waren gemaakt om de normale bedrijfsvoering van Maasdok niet te schaden. Het faxbericht van 7 augustus 2002 betreft volgens Maasdok een verzoek om de afspraken van 27 maart 2002 te herzien omdat in de praktijk was gebleken dat die afspraken niet werkbaar waren. Formeel juridisch was dat volgens hen een verzoek om een gedoogbeschikking (onder voorwaarden) af te geven. Dit verzoek is ongemotiveerd geweigerd. Volgens Maasdok had verweerder bij de afweging om al dan niet tot een last onder dwangsom te besluiten de argumenten van Maasdok om te komen tot andere afspraken over de mogelijkheden om het schip in de haven te plaatsen moeten meewegen. Verweerder heeft die argumenten echter buiten beschouwing gelaten. Maasdok betwist dat de General Maczek de bedrijfsvoering van Howicon of andere aangrenzende bedrijven belemmerde. Howicon heeft geen watergebonden bedrijf. De APV dient bovendien volgens Maasdok niet ter behartiging van de belangen van deze bedrijven. Het feit dat het schip langs de kade ter hoogte van Howicon ligplaats had ingenomen, is bij de milieuvergunning meegenomen en dient zijns inziens daarom in het kader van de milieuvergunning te worden bezien. Ook wordt bestreden dat de aanwezigheid van het schip de verkoop van het perceel van Howicon bemoeilijkte. Verwijdering van de General Maczek uit de haven betekent niet dat er geen schepen meer liggen. Bovendien is de oever van het perceel van Howicon volgens Maasdok niet geschikt als kade en mogen daar op grond van de scheepvaartregelgeving geen schepen liggen. Maasdok vindt, gelet op het vorenstaande, dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Volgens Howicon kan het aanwijzingsbesluit van BenW van 3 oktober 1989, ook al zou dat geen betrekking hebben op alle vaartuigen, maar alleen op woonschepen, niet als onverbindend worden beschouwd. Het verbod van het eerste lid van artikel 5.3.2. van de APV geldt in dat geval alleen voor woonschepen. Volgens "Van Dale" is een woonschip een geheel of gedeeltelijk tot woning ingericht schip. De General Maczek voldoet aan die beschrijving, nu het vanaf het begin dat het in de Beatrixhaven heeft gelegen als woning was ingericht. Het is dus een woonschip. Het is bovendien evident dat de General Maczek enkel met het doel van huisvesting van personen voor het bedrijfsterrein van Howicon lag afgemeerd. Verder merkt de belanghebbende op dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit het aanwijzingsbesluit had aangepast door het woord "woonschip" te vervangen door het woord "vaartuig". De Wet milieubeheer acht Howicon in dit geval niet van toepassing, ook al is een milieuvergunning verleend. Het derde lid van artikel 5.3.2. van de APV is naar de mening van Howicon alleen van toepassing voor zover het gaat om belangen die door de Wet milieubeheer worden behartigd. Die belangen zijn er in dit geval niet, zodat het verbod van het eerste lid van artikel 5.3.2. onverkort geldt. Mocht Maasdok vergunning hebben gekregen om een kade te slaan, dan wil dat volgens Howicon nog niet zeggen dat daar met een schip als de General Maczek ligplaats mag worden ingenomen. Door de ligging van het schip werd Howicon in haar bedrijfsvoering gehinderd. Howicon had geen ongehinderde toegang tot de haven. Potentiële huurders of kopers van het bedrijf werden afgeschrikt omdat een vrije aan- en afvoer via open water niet mogelijk was. De General Maczek hinderde ook het scheepvaartverkeer. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit van verweerder om het dwangsombesluit te handhaven in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Artikel 5:21 van de Awb definieert bestuursdwang als het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. In artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is aan het gemeentebestuur de bevoegdheid toegekend tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders uitgeoefend, indien de toepassing dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitoefent. Ingevolge artikel 5:32 van de Awb kan een bestursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onderdwangsom opleggen. In artikel 5:36 van de Awb is verder bepaald dat een last onder dwangsom niet wordt opgelegd zolang een ter zake van de betreffende overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken. Artikel 5.3.2. van de APV van de gemeente Maastricht heeft als kopje "Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen" en luidt als volgt: 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water. 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente; b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Natuur- en landschapsbeschermingsverordening Limburg van toepassing is. De rechtbank ziet in de eerste plaats aanleiding na te gaan of in het onderhavige geval sprake is van een verboden samenloop als bedoeld in het hiervoor weergegeven artikel 5:36 van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is geweest van een bij besluit van 6 mei 2002 gehandhaafde aanschrijving tot bestuursdwang strekkende tot verwijdering van de General Maczek, welk besluit onderwerp van geschil is in de zaak Awb 02/989, in welke zaak heden eveneens uitspraak wordt gedaan. De bestuursdwangaanschrijving strekte tot het beëindigen van het innemen van ligplaats met de General Maczek en het naar elders verplaatsen van het vaartuig. Gebleken is dat de General Maczek op 7 augustus 2002 ook inderdaad overeenkomstig de bestuursdwangaanschrijving in de vaargeul is gebracht, doch nadien weer in de Beatrixhaven is afgemeerd. Nu de bestuursdwangaanschrijving niet zag op het verwijderd houden van het schip, moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat deze bestuursdwangaanschrijving na de aanvankelijke verwijdering van het schip was uitgewerkt. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat sprake is van een in artikel 5:36 van de Awb verboden samenloop van sancties. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Op 3 oktober 1989 heeft verweerder "gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht", besloten: aan te wijzen als gedeelten van openbaar water, waarop het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen: al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verweerder met het besluit van 3 oktober 1989 iets anders heeft beoogd dan de gedeelten van openbaar water aan te wijzen waar het verbod van artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV van kracht is. Artikel 5.3.2. van de APV betreft "woonschepen en overige vaartuigen". Het aanwijzingsbesluit van verweerder ziet in elk geval op woonschepen. Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft verweerder het besluit van 3 oktober 1989 aangepast door het woord "woonschip" te vervangen door het woord "vaartuig". Onbestreden is dat de General Maczek ligplaats had binnen het in het besluit van 3 oktober 1989 aangewezen gebied. Maasdok heeft in beroep gesteld dat het schip uitsluitend ter reparatie lag afgemeerd. Op grond van de stukken, waaronder verslagen van besprekingen en rapporten van diverse instanties, acht de rechtbank dit echter volstrekt onaannemelijk. Uit die stukken blijkt dat het schip was bestemd tot alsook was ingericht als woonschip. Het schip was derhalve een woonschip. Maasdok heeft gesteld dat zich in casu de in het derde lid van artikel 5.3.2. van de APV genoemde situatie voordoet, nu Maasdok over een milieuvergunning, namelijk een revisievergunning, beschikte. Dat een milieuvergunning is verleend betekent naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet dat artikel 5.3.2., derde lid, van de APV van toepassing is. In casu is niet gebleken dat in het kader van de vergunning het -door de APV gediende- belang van een goede openbare orde met betrekking tot de ligplaats van schepen in verweerders gemeente is meegewogen of dat als gevolg van die vergunning gelet op de Wet milieubeheer dat belang rechtens geen relevantie meer zou hebben. Naar het oordeel van de rechtbank deed de milieuvergunning dan ook niets af aan het verbod om met een vaartuig ligplaats in te nemen. Maasdok heeft ook nog verwezen naar een vergunning voor het slaan van een kade, maar ook al zou zo'n vergunning zijn verleend, dan doet ook dat feit niet af aan het verbod om met een vaartuig ligplaats in te nemen. Gelet op het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat de General Maczek ligplaats had in strijd met artikel 5.3.2. van de APV. Verweerder was derhalve bevoegd om om ten aanzien daarvan een last met dwangsom op te leggen. Verweerder dient ingevolge artikel 3:4 van de Awb bij het gebruik van een bevoegdheid tot het opleggen van een last met dwangsom alle rechtstreeks bij het dwangsombesluit betrokken belangen in ogenschouw te nemen en de belangen die verweerder met het besluit beoogt te dienen af te wegen tegen de belangen die daardoor worden geschaad. Aangezien de bevoegdheid voor wat betreft de belangenafweging discretionair is, kan de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging slechts marginaal toetsen, hetgeen betekent dat de rechter die belangenafweging dient te respecteren tenzij ze apert onredelijk is. De rechtbank betrekt daarbij echter ook de vaste jurisprudentie met betrekking tot handhavend optreden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Volgens deze jurisprudentie is een bestuursorgaan, niettegenstaande dat het bestuursorgaan belangen volgens de eigen inzichten mag afwegen, in beginsel gehouden om tegen illegale activiteiten op te treden, gelet op de algemene belangen die met handhaving van wettelijke voorschriften worden gediend en ter voorkoming van ongewenste precedentvorming. De rechtbank volgt deze jurisprudentie. De rechtbank ziet onvoldoende reden om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet tot de oplegging van een last aan eisers om de General Maczek in de vaargeul (dok) te plaatsen, zoals vermeld in het besluit in primo van 13 augustus 2002, is kunnen overgaan. Verweerder heeft bij de vraag of Maasdok moest worden aangeschreven tot verwijdering van het schip terecht het belang van Howicon bij verwijdering van het schip meegewogen. Vaststaat dat het schip (voor een groot deel) ter hoogte van de kade bij het bedrijf van Howicon lag afgemeerd als woonschip ten behoeve van een groot aantal personen. Gezien ook de omvang van het schip (lengte ongeveer 77 m.) had dit, ongeacht of Howicon een watergebonden bedrijf is, ongetwijfeld een waardedrukkend effect op het perceel van Howicon. De belangen van Maasdok bij de mogelijkheid om het schip met toestemming van verweerder voor langere tijd dan 24 uur in de Beatrixhaven te leggen, kunnen, nu het aan Maasdok, met name gelet op de eerdere bestuursdwangaanschrijving, de op 27 maart 2003 gemaakte afspraken en de brief van verweerder van 10 juli 2002, volstrekt duidelijk was waaraan Maasdok zich diende te houden en welke de consequenties zouden zijn van het (opnieuw) innemen van een ligplaats in de Beatrixhaven, niet als bijzondere omstandigheden worden beschouwd op grond waarvan verweerder van het dwangsombesluit had behoren af te zien. Verweerder heeft de voormelde last onder dwangsom terecht en op goede gronden gehandhaafd terwijl ook overigens niet is gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. A. Zweipfenning w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 10 november 2003 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.