Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7875

Datum uitspraak2003-11-12
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300178/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 november 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een loon- en transportbedrijf op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [-], nummers [-] en [-]. Dit besluit is op 28 november 2002 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200300178/1. Datum uitspraak: 12 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de vereniging "Vereniging Doarpsbelang Bitgum”, gevestigd te Beetgum, en anderen, 2. [appellant sub 2], wonend te Beetgum, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 november 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een loon- en transportbedrijf op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [-], nummers [-] en [-]. Dit besluit is op 28 november 2002 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 8 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2003, en appellant sub 2 bij brief van 13 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2003, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2003. Bij brief van 26 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 mei 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant sub 2, in persoon en vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten sub 1 en 2 hebben betoogd dat verweerder niet bevoegd is om te beslissen op de aanvraag, omdat in de inrichting meststoffen worden bewerkt. 2.1.1. Verweerder heeft betoogd dat in de inrichting mest slechts wordt opgeslagen en niet wordt bewerkt, zodat de bevoegdheid om te beslissen op de aanvraag niet ingevolge categorie 7.4 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer berust bij het college van gedeputeerde staten. 2.1.2. Ingevolge artikel 8.2 van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen waarin in een algemene maatregel van bestuur is bepaald dat gedeputeerde staten of de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bevoegd zijn. Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn gedeputeerde staten bevoegd te beslissen op een aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen. Categorie 7 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer heeft, voor zover hier van belang, betrekking op inrichtingen voor het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke meststoffen. In onderdeel 7.4 van die categorie zijn gedeputeerde staten aangewezen als bevoegd gezag voor zover het betreft inrichtingen voor het bewerken of verwerken van van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 25.000 m3 per jaar of meer. 2.1.3. Uit de bij de aanvraag behorende tekening en de stukken blijkt dat de inrichting onder meer 6 mestbassins met een gezamenlijke capaciteit van ongeveer 30.000 m3 en 2 mengmestsilo’s met een gezamenlijke capaciteit van ongeveer 1.100 m3 omvat. Er zijn voorzieningen om in elk mestbassin afzonderlijk te roeren met name om korstvorming aan de bovenkant te voorkomen. Verder zijn de mengmestsilo’s door middel van leidingen verbonden met de mestbassins. Hierdoor kunnen hoeveelheden mest van verschillende samenstelling worden omgezet in een hoeveelheid mest met een andere samenstelling, als gevolg waarvan de eigenschappen en/of samenstelling van mest kunnen worden veranderd. In het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport is deze activiteit aangemerkt als een tot de representatieve bedrijfsvoering behorende activiteit. Daarbij is aangegeven dat de mengmestsilo’s elke dag worden gevuld vanuit de mestbassins om mest van een bepaalde samenstelling te verkrijgen. Het verhandelde ter zitting geeft geen aanleiding om de aanvraag wat dit betreft anders te beoordelen. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de aanvraag mede betrekking heeft op het bewerken van mest. Gelet op de hiervoor beschreven capaciteit van de inrichting wordt de in categorie 7, onder 7.4, opgenomen capaciteitsgrens van 25.000 m3 overschreden. Derhalve was verweerder niet bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit verdraagt zich niet met artikel 8.2 van de Wet milieubeheer juncto artikel 3.1 en bijlage I, categorie 7, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. 2.2. De beroepen zijn gegrond. Gelet op het vorenstaande dient het gehele bestreden besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. 2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel van 25 november 2002; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten, voor appellanten sub 1 tot een bedrag van € 377,47, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en voor appellant sub 2 tot een bedrag van € 137,15; de bedragen dienen door de gemeente Menaldumadeel te worden betaald aan appellanten; IV. gelast dat de gemeente Menaldumadeel aan appellanten sub 1 en 2 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 voor appellanten sub 1 en 2 afzonderlijk) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Melse Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003 191-442.