Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7915

Datum uitspraak2003-10-01
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/4850 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Leidt de omstandigheid dat de werkgever bij toepassing van art. 2a ZW niet als belanghebbende kan worden aangemerkt tot strijdigheid met art. 6 EVRM?


Uitspraak

01/4850 ZW U I T S P R A A K In het geding tussen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en [Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv. Bij brief van 14 november 2000 heeft appellant gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Ziektewet (bestreden besluit). De rechtbank Groningen heeft bij uitspraak van 18 juli 2001 het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Appellant heeft op in het beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Namens gedaagde heeft G.M. Hengst, bedrijfskundig adviseur te Kaag, een verweerschrift - met bijlagen - ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 augustus 2003, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Weltrop, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door Hengst, voornoemd. II MOTIVERING Bij besluit van 12 juli 2000 heeft appellant geweigerd aan [naam werkneemster], werkneemster van gedaagde, ziekengeld te verstrekken met ingang van 1 juni 2000, omdat de werkneemster met ingang van die datum niet tengevolge van haar zwangerschap ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Gedaagde heeft tegen de weigering van ziekengeld bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft appellant het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk verklaard, omdat gedaagde naar het oordeel van appellant niet als belanghebbende bij het besluit van 12 juli 2000 is aan te merken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als belanghebbende bij het bestreden besluit is aan te merken. De uitzondering op artikel 1:2, eerste lid, Awb in artikel 2a van de Ziektewet heeft, zo stelt de rechtbank, uitsluitend betrekking op geschillen omtrent het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken. Het onderwerp van het besluit van 12 juli 2000 is evenwel niet het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken, maar de vraag of de ongeschiktheid tot werken al dan niet haar oorzaak vindt in zwangerschap. De uitzondering van artikel 2a Ziektewet is daarom niet van toepassing. Gedaagde is derhalve ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb rechtstreeks belanghebbende bij het besluit van 12 juli 2000. Appellant heeft gedaagde ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar tegen dat besluit. Het bestreden besluit is daarom vernietigd. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij uitspraken van 24 september 2002 (JB 2002, 342) heeft de Raad geconcludeerd dat de werkgever ten aanzien van een besluit omtrent aanspraken van een werknemer op ziekengeld, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, moet worden beschouwd. Deze conclusie geldt niet, indien de uitzondering van artikel 2a van de Ziektewet van toepassing is. Het met ingang van 1 maart 2003 vervallen artikel 2a van de Ziektewet luidde als volgt: Bij een besluit ingevolge deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken is belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft. Voor een goed begrip van de reikwijdte van artikel 2a is de ontstaansgeschiedenis van het artikel van belang. Tijdens de parlementaire behandeling van de Awb is besloten het "belanghebbende"- begrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb ook voor de wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid te laten gelden. De wetgever achtte het evenwel niet wenselijk dat een werkgever als belanghebbende - en dus als bezwaar- en beroepsgerechtigde - zou worden aangemerkt bij geschillen omtrent de arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de vraag rijzen of, en zo ja, op welke wijze het medisch dossier van de werknemer aan de werkgever ter kennis zou moeten worden gebracht. De privacybescherming in verband met het inzagerecht vanwege de werkgever in de medische gegevens van de werknemer zou eerst nader moeten worden bezien. Teneinde te voorkomen dat de werkgever als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt ten aanzien van besluiten betreffende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, is artikel 2a in de Ziektewet vastgelegd, welk artikel tegelijk met de Awb op 1 januari 1994 in werking is getreden. Een vergelijkbaar artikel 2a is tegelijkertijd in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) opgenomen. Uit de ontstaansgeschiedenis blijkt dat artikel 2a van de Ziektewet de strekking had de privacy te beschermen van de werknemer bij besluiten waaraan de beoordeling van diens arbeidsongeschiktheid ten grondslag lag. Deze strekking brengt mee dat het artikel - anders dan gesteld is - niet alleen betrekking had op besluiten waarbij in geschil is of al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar eveneens op besluiten waarbij aard en oorzaak van de arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn. Een argument voor deze uitleg van artikel 2a is ook gelegen in de wettelijke regeling waarbij artikel 2a is vervallen. De regering heeft naar aanleiding van de discussie over het inzagerecht van de werkgever-belanghebbende in de medische gegevens van de werknemer een wettelijke regeling ontworpen voor dat inzagerecht. Deze regeling is per 1 januari 1998 in de artikelen 88 en volgende van de WAO opgenomen. Bij de Wet eigenrisicodragen Ziektewet (wet van 14 nov. 2002, Stb. 2002, 584) is per 1 maart 2003 artikel 2a in de Ziektewet vervallen, waardoor het belanghebbendebegrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb onverkort van toepassing is op besluiten ingevolge de Ziektewet. In samenhang met het vervallen van artikel 2a heeft de wetgever bij de Wet eigenrisicodragen Ziektewet in de derde afdeling, paragraaf 2, van de Ziektewet een regeling met betrekking tot medische besluiten opgenomen, welke overeenkomt met de WAO-bepalingen over het inzagerecht van de werkgever in de medische gegevens van de werknemer. Deze regeling heeft tot doel het recht van de werknemer op privacybescherming te verenigen met het recht van de werkgever om in het kader van een procedure op adequate wijze kennis te kunnen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken met medische gegevens. Deze wettelijke regeling bevestigt naar het oordeel van de Raad de conclusie dat artikel 2a van de Ziektewet betrekking had op besluiten waaraan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten grondslag lag. Aan het besluit van 12 juli 2000 ligt een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster [naam werkneemster] ten grondslag. Ten tijde in geding was artikel 2a van de Ziektewet nog van toepassing. Appellant heeft daarom gedaagde terecht niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Raad merkt op dat de beperking van het beroepsrecht van de werkgever ingevolge artikel 2a van de Ziektewet niet strijdig is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De werkgever heeft ingevolge het burgerlijk recht de mogelijkheid een geschil ter zake aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter. Hiermee wordt voldaan aan het voorschrift van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De Raad concludeert tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. III BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidende beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. Ch.J.G. Olde Kalter als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003. (get.) Ch. van Voorst. (get.) T.R.H. van Roekel.