Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7922

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.005506.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 3 april 2002 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straat] weg te nemen een of meer rolluiken, toebehorende aan [benadeelde ], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededaders, een ruit heeft vernield en een of meer rolluiken heeft gedemonteerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.


Uitspraak

parketnummer: 20.005506.03 datum uitspraak: 5 november 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 10 februari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 03/070224-02 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1967, wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en daarmee de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. De tenlastelegging Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd, dat: hij op of omstreeks 03 april 2002 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een woning gelegen aan de [straat] weg te nemen een of meer rolluik(en), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen rolluik(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een ruit heeft/hebben vernield, althans kapot heeft/hebben gemaakt en/of een of meer rolluik(en) heeft/hebben geforceerd, althans gedemonteerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 3 april 2002 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [straat] weg te nemen een of meer rolluiken, toebehorende aan [benadeelde ], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededaders, een ruit heeft vernield en een of meer rolluiken heeft gedemonteerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de in de tenlastelegging bedoelde rolluiken waren achtergelaten door de voormalige huurders en aan niemand toebehoorden. Ze werden niet door natrekking eigendom van de eigenaar van de woning. Bovendien was de leegstaande woning bestemd voor de sloop en had de eigenaar van de woning geen belang bij deze rolluiken. De rolluiken waren dus "res nullius" of "res derelictae", zodat niet kan worden bewezen het bestanddeel dat de rolluiken toebehoorden aan een ander. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit de omstandigheid dat de rolluiken kennelijk waren prijsgegeven door de voormalige huurder van de betreffende woning en de woning zelf klaarblijkelijk op de nominatie stond om te worden gesloopt, mag niet worden geconcludeerd dat de rolluiken aan niemand toebehoorden in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rolluiken bevonden zich in een leegstaande, doch afgesloten woning. Verdachte en zijn mededaders hebben zich de toegang moeten verschaffen door braak en inklimming. De rolluiken vertegenwoordigden nog een zekere gelds- of gebruikswaarde. Dat was juist de reden voor de verdachten om ze weg te nemen. Na het achterlaten en prijsgeven door de voormalige huurder(s) zijn de rolluiken gaan toebehoren aan de eigenaar-verhuurder van de woning, die daarover verder kon beschikken. Dit laatste blijkt uit het feit dat de eigenaar de woning - met daarin de rolluiken - heeft afgesloten, in afwachting van de verdere bestemming van die woning, met de kennelijke bedoeling anderen de ongecontroleerde toegang tot die woning te ontzeggen, en uit het feit dat de eigenaar van de woning aangifte heeft gedaan van diefstal van onder meer deze rolluiken. Dat de eigenaar van de woning zichzelf niet zag als civielrechtelijke eigenaar van de rolluiken en dat uiteindelijk de rolluiken voor deze eigenaar geen waarde meer hadden, doet aan het voorgaande niet af. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof zal aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te melden duur opleggen. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 27, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht. Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uur per dag. Bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf. Dit arrest is gewezen door Mr. Claassens, als voorzitter Mrs. Van den Elzen en D. van Dijk, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2003. Mr. D. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 11 tijd : 13.50 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1967, wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 10 februari 2003 ter zake van: "Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming"; veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, bepaling dat de [benadeelde partij] in het geheel in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, aangezien deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte te dier zake gemaakt, begroot op nihil, vrijspraak van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen is verklaard;