
Jurisprudentie
AN7926
Datum uitspraak2003-11-03
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305363/1 en 200305363/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305363/1 en 200305363/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 december 2002 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, het bestemmingsplan ''Limbricht'' vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 mei 2003, kenmerk 2003/21085, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
200305363/1 en 200305363/2.
Datum uitspraak: 3 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2002 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2002, het bestemmingsplan "Limbricht" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 mei 2003, kenmerk 2003/21085, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.Th.B. Drummen MM, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar [derde belanghebbende] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft tegen het ontwerp-plan geen zienswijze ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
2.2. Appellant stelt dat hij redelijkerwijs niet in staat was een zienswijze in te dienen omdat de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp-plan gebrekkig was.
In deze publicatie wordt gesproken over het bestemmingsplan “Kern Limbricht” in plaats van het bestemmingsplan “Limbricht”.
Verder is in de publicatie volgens appellant ten onrechte geen omschrijving van het plan opgenomen. Hierdoor verkeerde hij naar eigen zeggen in de veronderstelling dat het plan alleen betrekking had op het (historisch) centrum van Limbricht en zag hij geen aanleiding om een zienswijze in te dienen.
2.2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, kan bij de openbare kennisgeving, voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerp-plan, worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het plan. Hieronder wordt onder meer begrepen de aanduiding van het gebied waarop het plan betrekking heeft.
In de kennisgeving van de terinzagelegging van het aan de orde zijnde ontwerp-plan is volstaan met de mededeling dat het bestemmingsplan “Kern Limbricht” (Sittard) betreft. Verweerder heeft deze publicatie toereikend geacht.
2.2.2. De gemeente Sittard-Geleen bestaat uit verscheidene (dorps)kernen, waaronder de kern Limbricht. Het plan ziet op deze (bestaande) kern. De gronden buiten het plangebied zijn onbebouwd en behoren tot het buitengebied.
De Voorzitter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de naam van het plan die in de publicatie is vermeld, voldoende blijkt op welk gebied het plan betrekking heeft. Naar het oordeel van de Voorzitter kon in dit geval dan ook worden volstaan met de vermelding van deze naam. Indien bij appellant desondanks verwarring bestond over het gebied waarop het plan betrekking had, lag het op zijn weg bij de gemeente hierover inlichtingen in te winnen.
Dat de feitelijke naam van het plan “Limbricht” in plaats van “Kern Limbricht” is, maakt het oordeel van de Voorzitter niet anders. In tegenstelling tot wat appellant hierover naar voren heeft gebracht, zou het vermelden van enkel de naam “Limbricht” juist twijfel kunnen zaaien over de omvang van het plangebied. Onder “Limbricht” kunnen immers, anders dan onder “Kern Limbricht”, ook het buitengebied of delen daarvan worden begrepen.
2.3. Het vorenstaande in aanmerking genomen, is de Voorzitter van oordeel dat de inhoud van de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Appellant moet dan ook worden geacht redelijkerwijs in staat te zijn geweest een zienswijze in te dienen. Nu hij dit heeft nagelaten, is zijn beroep niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2003
332.