Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7956

Datum uitspraak2003-11-06
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306063/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] te [plaats] een vergunning verleend voor het in werking hebben van een vuurwerkopslag- en detailhandelbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 augustus 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200306063/2. Datum uitspraak: 6 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers] gevestigd te [plaats] en wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] te [plaats] een vergunning verleend voor het in werking hebben van een vuurwerkopslag- en detailhandelbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 augustus 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. drs. J.L. Zegelink, advocaat te Elst, en [een van de verzoekers], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Polman en ing. H. de Vries, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. In de inrichting waarvoor vergunning is verleend, mag maximaal 10.000 kilogram consumentenvuurwerk worden opgeslagen en wordt sportkleding verkocht. 2.3. Verzoekers kunnen zich vanwege veiligheidsaspecten met het bestreden besluit niet verenigen. Zij betogen – kort samengevat – dat verweerder ten onrechte de toepasselijke afstanden uit het Vuurwerkbesluit niet in acht heeft genomen. Verder voeren zij aan dat verweerder ten onrechte niet in de vergunning heeft aangegeven welk onderdeel van de inrichting is bestemd als bufferbewaarplaats en welk onderdeel als bewaarplaats. 2.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergunning voldoet aan de toepasselijke bepalingen van het Vuurwerkbesluit. 2.3.2. Ingevolge artikel 8.9 van de Wet milieubeheer draagt – voorzover hier van belang – het bevoegd gezag er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat er geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden, gesteld bij of krachtens deze wet. Het Vuurwerkbesluit is mede een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer. Ingevolge voorschrift 6.1, van bijlage 1, behorend bij het Vuurwerkbesluit, dient – voorzover hier van belang – indien in de inrichting niet meer dan 10.000 kilogram mag worden opgeslagen en indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte visueel kan worden waargenomen, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, een afstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen. Ingevolge voorschrift 6.2 dienen – voorzover hier van belang – indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte visueel kan worden waargenomen, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, bij een toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk vanaf 0 kilogram tot 2.000 kilogram, een afstand van 8 meter, vanaf 2.000 kilogram tot en met 3.500 kilogram, een afstand van 30 meter en vanaf 3.500 kilogram tot en met 5.000 kilogram, een afstand van 35 meter, in acht te worden genomen. 2.3.3. De Voorzitter overweegt het volgende. Op de van de vergunning deel uitmakende tekening zijn twee opslagruimten weergegeven, respectievelijk opslag 1 en opslag 2. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Voorzitter af dat vanuit de deuropening van opslag 2 de deuropening van de verkoopruimte visueel kan worden waargenomen en dat de afstand tussen de respectievelijke deuropeningen minder dan 8 meter is. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat, nog daargelaten dat hij uit de aanvraag noch uit het bestreden besluit met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen welk onderdeel van de inrichting is bestemd als (buffer)bewaarplaats, onvoldoende vaststaat dat aan elk van de voornoemde afstandseisen uit het Vuurwerkbesluit wordt voldaan. Reeds gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het gehele besluit te schorsen. 2.4. Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe van 5 augustus 2003; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 690,37, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Overbetuwe te worden betaald aan verzoekers; III. gelast dat de gemeente Overbetuwe aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2003 163-414.