Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7961

Datum uitspraak2003-11-05
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306068/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk 400716, heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot het sociaal cultureel centrum [naam] op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200306068/1. Datum uitspraak: 5 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: 1. [verzoekers sub 1], gevestigd en wonend te [plaats], 2. de vereniging “Harmonievereniging La Bona Futura”, gevestigd te Poortugaal, verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk 400716, heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld met betrekking tot het sociaal cultureel centrum [naam] op het perceel [locatie] te [plaats]. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, hebben verzoekers sub 1 en bij brief van 12 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigden], respectievelijk voorzitter en secretaris van de stichting en verweerder, vertegenwoordigd door M.M.W. Schrier, H.C. Bloot, S. Zantman, L.C. Luijendijk en M. Groen, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts zijn [een van de verzoekers], in persoon, en [verzoekers], bij monde van [gemachtigden], daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, gelezen in samenhang met voorschrift 4.1.4 van de daarbij behorende bijlage, onder b, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag, om te bereiken dat aan de geluidvoorschriften van het Besluit wordt voldaan, nadere eisen stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen en het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting. 2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de nadere eisen 1.1 tot en met 1.7 voor de inrichting gesteld. Ingevolge nadere eis 1.1 mogen bij het ten gehore brengen van muziek de equivalente geluidniveaus in de feestzaal ten hoogste 80 dB(A) in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur, 75 dB(A) in de periode tussen 19.00 en 23.00 uur en 70 dB(A) in de periode tussen 23.00 en 07.00 uur bedragen. Ingevolge nadere eis 1.2 moet de muziekinstallatie in de feestzaal zijn voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig is afgesteld dat de niveaus van nadere eis 1.1 in het nagalmveld van deze zaal niet worden overschreden. Ingevolge nadere eis 1.3 moeten luidsprekers ten opzichte van de bouwkundige constructie zodanig zijn gemonteerd dat geen overdracht van trillingen kan plaatsvinden. Ingevolge nadere eis 1.4 mag in de feestzaal geen levende muziek ten gehore worden gebracht. Ingevolge nadere eis 1.5 mag in de feestzaal geen zogenaamde ‘housemuziek’ ten gehore worden gebracht. Ingevolge nadere eis 1.6 moeten de deuren en ramen in de buitengevel van de feestzaal tijdens het ten gehore brengen van muziek gesloten zijn. De deuren mogen slechts worden geopend voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen. Ingevolge nadere eis 1.7 mag het equivalente geluidniveau in de overige zalen van de inrichting bij het ten gehore brengen van muziek niet meer bedragen van 70 dB(A). 2.3. Verzoekers sub 1 hebben aangevoerd dat door de gestelde nadere eisen de inrichting niet meer door haar kan worden geëxploiteerd. Verzoekster sub 2 heeft aangevoerd dat zij vanwege de gestelde nadere eisen niet meer zal kunnen oefenen en lesgeven in de inrichting, waarmee haar voortbestaan onzeker is geworden. Zowel verzoekers sub 1 als verzoekster sub 2 hebben er op gewezen dat anders dan met de gestelde nadere eisen ook door het treffen van bouwkundige voorzieningen en maatregelen aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage, onder b, bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. 2.4. Onbestreden is dat de inrichting in de bouwkundige staat waarin deze ten tijde van het nemen van het bestreden besluit verkeerde, vanwege de daarin plaatsvindende activiteiten niet kan voldoen aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage, onder b, bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden. Blijkens het in opdracht van verweerder opgestelde akoestische rapport van 4 maart 2003 gaat het daarbij om overschrijdingen van 18 tot 25 dB(A) van de equivalente geluidgrenswaarden. In zoverre bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder de bestreden nadere eisen op zichzelf niet in redelijkheid heeft kunnen voorschrijven. 2.5. Onbestreden is verder dat door het treffen van bouwkundige voorzieningen en maatregelen, zoals die ook beschreven staan in het voornoemde akoestische rapport, zonder de bij het bestreden besluit gestelde nadere eisen, aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage, onder b, bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan en dat de gemeente Albrandswaard, als eigenaar van de inrichting, nalatig is geweest deze voorzieningen en maatregelen in een eerder stadium te verwezenlijken. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij inmiddels het voornemen heeft de benodigde bouwkundige voorzieningen en maatregelen te treffen. Naar verwachting zal volgens verweerder in april of mei 2004 met de verbouwing van de inrichting, die ongeveer twee maanden in beslag zal nemen, kunnen worden begonnen. Verzoekers sub 1 en verweerder hebben verder ter zitting te kennen gegeven niet uit te sluiten dat zij voor de tussenliggende periode onderling tot zodanige afspraken kunnen komen dat aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage, onder b, bij het Besluit gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan zonder dat de exploitatie van de inrichting daarbij in gevaar komt. Verzoekster sub 2 kan volgens verzoekers sub 1 bij het oefenen in de feestzaal, dat in de avondperiode plaatsvindt, voldoen aan het in nadere eis 1.1 gestelde geluidniveau voor de avondperiode. 2.6. Van de zijde van de omwonenden die bij verweerder hebben geklaagd over geluidoverlast vanwege het in werking zijn van de inrichting is ter zitting naar voren gebracht dat zij hoofdzakelijk onaanvaardbare geluidoverlast ondervinden van de feesten en partijen die op vrijdagen en zaterdagen in de avond en de vroege nacht en op zondagmiddagen in de inrichting worden gehouden. Wat de geluidoverlast die zij ondervinden van het oefenen van verzoekster sub 2 in de feestzaal betreft hebben zij uitdrukkelijk aangegeven dat zij deze niet als onaanvaardbaar ervaren, mede omdat deze activiteit om 22.00 uur is afgelopen. 2.7. Al het vorenstaande overziende ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard van 13 augustus 2003, kenmerk 400716, voorzover het de nadere eisen 1.4 en 1.7 betreft voorzover deze betrekking hebben op andere binnen de inrichting plaatsvindende activiteiten dan feesten en partijen, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II. gelast dat de gemeente Albrandswaard aan verzoekers sub 1 en sub 2, afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. De Vink Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003 154.