
Jurisprudentie
AN7965
Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306114/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306114/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft verweerder besloten de op 29 april 2003 door verzoekster ingediende aanvraag om een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het bewerken van papier- en kunststofafval op het perceel [locatie] te [plaats], niet in behandeling te nemen.
Uitspraak
200306114/1.
Datum uitspraak: 4 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft verweerder besloten de op 29 april 2003 door verzoekster ingediende aanvraag om een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het bewerken van papier- en kunststofafval op het perceel [locatie] te [plaats], niet in behandeling te nemen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens, R. Segers, mr. R. Bloemsma en ing. S.L. Winter, ambtenaren van de provincie, en [naam], deskundige, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster betoogt dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Hiertoe voert zij aan dat verweerder in een brief van 10 juni 2003 haar de mogelijkheid heeft geboden om de ingediende aanvraag aan te vullen en uit te breiden met nieuwe activiteiten en dat verweerder te kennen heeft gegeven dat hij deze nieuwe activiteiten als onderdeel van de aanvraag zou beschouwen. Verder bestaan er naar de mening van verzoekster geen milieuhygiënische bezwaren tegen het verlenen van een veranderingsvergunning.
2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat hij verzoekster heeft verzocht om aanvullende gegevens en de mededeling dat de nieuwe activiteiten als onderdeel van de aanvraag zouden worden beschouwd, niet met zich brengt dat zonder meer een veranderingsvergunning kan worden verleend. Verder heeft hij betoogd dat verzoekster reeds in de brief van 10 juni 2003 is meegedeeld dat sprake is van een onoverzichtelijk vergunningen- en meldingenbestand. In deze brief heeft verweerder verzoekster voorts verzocht de ingediende aanvraag in te trekken en een aanvraag om een revisievergunning in te dienen. Nu verzoekster bij brief van 18 juli 2003 naast het overleggen van de aanvullende gegevens de aanvraag eveneens heeft aangevuld met nieuwe activiteiten, en deze activiteiten een ingrijpende uitbreiding van de inrichting behelzen, heeft verweerder gemeend dat de aanvraag buiten behandeling diende te worden gelaten en dat een revisievergunning noodzakelijk was. In dit verband heeft verweerder voorts gesteld dat onvoldoende duidelijkheid bestond over de milieuhygiënische consequenties, waaronder de brandveiligheid en de geluidbelasting, van de bij brief van deze nieuw aangevraagde activiteiten.
2.3. Mede gelet op het vergunningenbestand en op de aard van de inrichting en de aangevraagde wijzigingen daarvan, kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een revisievergunning moet worden aangevraagd voor de door verzoekster gewenste veranderingen en voor het in werking hebben na die veranderingen van de gehele inrichting of onderdelen daarvan, waarmee die veranderingen samenhangen. Daarom heeft verweerder op goede gronden de aanvraag buiten behandeling gelaten.
2.4. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij openstaat voor een aanvraag om een tijdelijke vergunning voor het wijzigen van de vergunde activiteiten; op korte termijn blijft echter een aanvraag om een revisievergunning vereist.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003
255-361.