
Jurisprudentie
AN7981
Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers101726 / HA ZA 03-1114
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers101726 / HA ZA 03-1114
Statusgepubliceerd
Indicatie
Erfdienstbaarheid.
Recht van uitweg.
Gewijzigde bedrijfsvoering waardoor probleem met afwatering.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 101726/HA ZA 03-1114
Uitspraak : 22 oktober 2003
Vonnis
in de zaak van
X
wonende te Z,
eiser bij exploot van dagvaarding 20 juni 2003,
procureur en advocaat mr. K.V. van Weert te Arnhem,
tegen:
1. Y,
2. Q,
beiden wonende te Z,
gedaagden,
procureur mr. J.S. Wurfbain,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom,
beiden te Barneveld.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van 3 september 2003. De daarop gehouden comparitie van partijen ter plaatse, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. Van Y c.s. zijn sinds 24 september 1996 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie I, nummer 1629, plaatselijk bekend X-weg te Z. Van Y c.s. exploiteerden op hun perceel aanvankelijk alleen een varkenshouderij en sinds kort ook een stratenmakersbedrijf. Op de aan dit vonnis gehechte situatieschets is het perceel van Van Y c.s. aangegeven met de letter G.
1.2. X is sinds 24 maart 1999 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie I, nummer 1630, plaatselijk bekend X-weg te Z (op de situatieschets aangegeven met de letter V)
1.3. Deze beide percelen vormden voorheen een geheel (destijds kadastraal bekend gemeente Lunteren, sectie I, nummer 1545) en zijn bij akte van 24 september 1996 gesplitst.
1.4. In de notariële akte van 24 september 1996 is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten behoeve van/ten laste van de percelen 1629 en 1630 over en weer, “inhoudende de last bestaande uit de verplichting om te dulden dat een strook grond, zijnde een gedeelte van de reeds bestaande uitweg naar de X-weg, op een voor de eigenaar van het dienende erf minst bezwarende wijze door de eigenaar van het heersende weg als uitweg mag worden gebruikt, om te komen en te gaan naar de openbare weg, de X-weg”.
Het geschil
2. X stelt, kort weergegeven, dat Van Y c.s. als gevolg van een gewijzigde inrichting van hun perceel en hun gewijzigde bedrijfsuitoefening op een andere wijze uitwegen dan voorheen, terwijl daartoe geen noodzaak bestaat. Verder stelt X dat Van Y c.s. zonder zijn toestemming een sloot hebben gedempt en daarover een tweede uitweg hebben gecreëerd die geheel over het perceel van X loopt. Als gevolg van het dempen van de sloot kan bovendien het hemel- en afvalwater van het perceel van Van Y c.s. niet meer via de sloot afgewaterd worden, waardoor het op het perceel van X terecht komt.
3. X vordert op grond daarvan:
a. Van Y c.s. te veroordelen na betekening van het vonnis het uitwegen via het perceel van X te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- per overtreding,
b. Van Y c.s. te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de gedempte sloot op goede en deugdelijke wijze te (laten) openen en geopend te houden, alsmede de situatie in de oude toestand te (laten) herstellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag,
c. X te machtigen, voor het geval Van Y c.s. niet binnen een maand na de betekening van het vonnis aan de onder b bedoelde veroordeling hebben voldaan, de gedempte sloot zelf of door een deskundige derde op goede en deugdelijke wijze te (laten) herstellen, op kosten van Van Y c.s.
4. Van Y c.s. hebben het gevorderde gemotiveerd weersproken op.
De beoordeling van het geschil
5. De vordering sub 3.a heeft betrekking op het gebruik door Van Y c.s. van de weg om hun terrein en de openbare weg te bereiken over twee inritten. Op de situatieschets is de eerste inrit aangegeven met I en de tweede met II. Daarbij wordt opgemerkt dat, zoals ook uit de situatieschets blijkt, tot het perceel van X mede behoort de weg.
6. Vast staat dat Van Y c.s. hun perceel en de openbare weg met de fiets, personenauto, bestelbus en dergelijke via inrit I kunnen bereiken zonder daarbij gebruik te maken van het perceel (de weg) van X, zoals blijkt uit de op de situatieschets weergegeven pijl bij inrit I. Dat geldt evenwel niet voor de zware vrachtwagens met aanhanger die op het terrein van Van Y c.s. moeten komen. Om de draai te kunnen maken tussen de bebouwing door moet de chauffeur enige meters doorrijden en is het noodzakelijk een deel van het perceel/de weg van X te gebruiken. Aangenomen moet worden dat Van Y c.s. altijd op deze wijze gebruik hebben gemaakt van de weg. Tijdens de comparitie heeft B. van Y onweersproken gesteld dat de grote vrachtwagens op zijn terrein moeten komen in verband met de exploitatie van zijn varkenshouderij en niet in verband met de exploitatie van zijn later aangevangen stratenmakersbedrijf. De stelling van X dat het gebruik door Van Y c.s. van de weg is veranderd als gevolg van hun gewijzigde bedrijfsvoering gaat dus niet op. Dat en het belang dat Van Y c.s. hebben bij een goede exploitatie van hun varkenshouderij brengt mee dat zij gebruik van de weg via inrit I moeten kunnen blijven maken op de wijze zoals dat thans gebeurt.
7. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt niet voor het gebruik van de weg op het perceel van X via inrit II. Vast staat dat deze inrit niet nodig is voor de bedrijfsvoering van Van Y c.s. Integendeel, vrachtwagens kunnen deze tweede inrit naar het perceel van Van Y c.s. niet gebruiken omdat dan de draai niet kan worden gemaakt. Tijdens de comparitie heeft B. van Y verklaard dat hij deze tweede inrit soms gebruikt om zijn perceel met zijn auto of de bestelbus te bereiken. Dat kan evenwel niet worden aangemerkt als een gebruik van de weg op de “minst bezwarende wijze” zoals in de notariële akte is neergelegd. Van Y c.s. zelf kunnen hun perceel immers zonder bezwaar bereiken via inrit I, terwijl gebruik van inrit II daarvoor niet nodig is. De vordering (sub 3.a) zal dan ook in zoverre worden toegewezen. Wel is er aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en het totaal ervan aan een maximum te binden.
8. Met betrekking tot de vordering sub 3.b. is het volgende van belang.
Tijdens de comparitie ter plaatse is vastgesteld dat Van Y c.s. de sloot/greppel hebben gedempt, alsmede dat zij in de greppel straatkolken hebben aangebracht. Onweersproken is dat hun daarvoor een vergunning op basis van de keur van het Waterschap Vallei & Eem is verleend. Een probleem voor een goede afwatering is volgens X evenwel dat de berm aan de zijde van Van Y hoger ligt dan de weg waardoor daarop plassen blijven staan. Op dat punt heeft B. van Y tijdens de comparitie toegezegd dat hij de strook grond langs de weg zo zal uitgraven dat de berm kan afwateren op de kolken. Als onweersproken moet worden aangenomen dat met de toegezegde oplossing een goede afwatering zal zijn gewaarborgd, zodat van strijd met het bepaalde in artikel 5:39 BW dan in elk geval geen sprake meer zal zijn. Deze vordering en de daarmee samenhangende vordering sub 3.c. zullen daarom worden afgewezen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat tijdens de comparitie is vastgesteld dat van de berm van de weg een strook van ongeveer 40 cm. aan X in eigendom toebehoort. Dat betekent dat hij er, met het oog op een goede afwatering, voor zal moeten zorgen dat op deze strook grond geen van hem afkomstig puin en dergelijke terecht komt en dat dat ook moet worden voorkomen voor de rest van de berm die van Van Y c.s. is, zoals dat thans wel het geval bleek te zijn en waardoor de afwatering door eigen toedoen van X wordt belemmerd.
9. Aangezien de partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure tussen hen worden gecompenseerd.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt Van Y c.s. het uitwegen via het perceel van X te staken en gestaakt te houden, maar enkel voor zover het betreft het uitwegen via uitrit II,
veroordeelt Van Y c.s. om ingeval zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, aan X een dwangsom te betalen van € 100,-- per overtreding tot een maximum van
€ 10.000,--,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
compenseert de proceskosten tussen de partijen in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003.
De griffier: de rechter:
Coll.: ED