Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8040

Datum uitspraak2003-11-12
Datum gepubliceerd2003-11-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers42139n HA ZA 01-2984
Statusgepubliceerd


Indicatie

De inningsbevoegdheid ten aanzien van een vordering


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Civiel Recht Vonnis van de enkelvoudige kamer in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rabo Financieringsmaatschappij B.V, gevestigd te Eindhoven, eiseres, procureur: mr. J.A. Visser, tegen gedaagde, wonende te (woonplaats), gedaagde, procureur: mr. J.H. Silfhout. Partijen worden hieronder aangeduid als Rabo en (gedaagde). Het verdere procesverloop 1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken: - het tussenvonnis van 5 maart 2003 en de daarin vermelde stukken, - akte houdende producties zijdens Rabo, - het proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2003 met aangehechte producties, - akte houdende uitlating producties zijdens(gedaagde). 2. Aan de zijde van Rabo is gehoord de getuige (getuige Rabo). Aan de zijde van (gedaagde) is gehoord de (getuige gedaagde) . De verdere beoordeling van het geschil 3. Bij voornoemd vonnis is Rabo toegelaten te bewijzen: A. dat de inningsbevoegdheid ten aanzien van de onderhavige vordering is overgegaan op Rabo. B. dat haar brief van 12 mei 1999 (gedaagde) heeft bereikt. 4. De rechtbank is van oordeel dat Rabo in het leveren van het onder 3A bedoelde bewijs is geslaagd. Dit oordeel berust op de navolgende overwegingen. 5. Ter beantwoording van de vraag of tussen De Lage Landen Financieringen (hierna: DLLF) en Rabo een overgang van inningsbevoegdheid is overeen gekomen, komt het aan op de zin die Rabo en DLLF in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. 6. Uit de verklaring van getuige (getuige Rabo) blijkt dat DLLF en Rabo de bedoeling hebben gehad om Rabo inningsbevoegd te doen zijn ten aanzien van, onder andere, de vordering van DLLF op (gedaagde). Met name volgt dit uit de verklaring van (gedaagde Rabo) dat DLLF de incasso zou gaan verzorgen voor de Rabobanken en dat dit evenzeer de bedoeling was bij de nadien tussen DLLF en Rabo gesloten overeenkomst. 7. Het oordeel van de rechtbank dat Rabo tevens is geslaagd in het leveren van het sub 3 onder B genoemde bewijs, berust op het navolgende. 8. De adressering op de verstuurde brief komt overeen met het toenmalige adres zoals weergegeven op het door Rabo overgelegde authentieke uittreksel uit het GBA-register. Het blijft voor risico van (gedaagde) indien en voorzover hij feitelijk niet op dit adres verbleef. Dat (gedaagde) geen kennis heeft genomen van de inhoud van de brief, blijft eveneens voor zijn risico. De brief vermeldt de instructie "aantekenen met bericht van ontvangst." Rabo heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat op 14 mei kennisgeving is achtergelaten van een aangetekend stuk, dat op 21 mei een tweede kennisgeving is achtergelaten en dat dit stuk op 5 juni als zijnde niet afgehaald en derhalve onbestelbaar retour is gezonden. (Gedaagde) heeft ook niet langer betwist dat de brief hem is aangeboden, gelet op zijn getuigenverklaring "Die kennisgeving zal er wel geweest zijn, maar ik heb niets gezien. Er was toen veel post en mijn zoon was daarmee niet zo netjes." 9. Op grond van het voorgaande dient de vordering van Rabo te worden toegewezen. 10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal (gedaagde) worden veroordeeld in de proceskosten. De beslissing De rechtbank: veroordeelt (gedaagde) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Rabo te betalen een bedrag van € 11.472,85, te vermeerderen vanaf 1 november 2001 tot aan de dag der algehele voldoening met de variabele contractuele rente over laatstgenoemd bedrag van -op het moment van dagvaarden- 11,4 % per jaar, voor zover dit percentage het ingevolge de Wet op het consumentenkrediet maximaal toegestane percentage niet te boven gaat; veroordeelt (gedaagde) in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rabo bepaald op € 1.560,- aan salaris van de procureur en € 352,89 aan verschotten, waarvan € 217,- aan griffierecht; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Croes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 november 2003.