Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8083

Datum uitspraak2003-10-06
Datum gepubliceerd2003-11-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/93321
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv / land van bestendig verblijf. De vraag of eiser de mvv dient af te halen in Pakistan of Frankrijk. De ABRS heeft in de uitspraken 200301025/1 van 28 april 2003 en 200302530/1 van 2 juli 2003 uitleg gegeven aan de term land van bestendig verblijf. Eiser heeft een document heeft overgelegd op grond waarvan hij drie maanden rechtmatig verblijf had in Frankrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat hij langer dan drie maanden gerechtigd was te verblijven in Frankrijk. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat Frankrijk niet als land van bestendig verblijf kan worden aangemerkt. Niet is gebleken van een beletsel voor eiser om de mvv te halen in Pakistan. Ter zitting is gebleken dat eiser in Frankrijk nog een asielprocedure heeft lopen. In die procedure is nog niet vastgesteld of hem asiel wordt verleend. Gelet op de Afdelingspraak van 2 juli 2003 mag van eiser verwacht worden naar Pakistan terug te kunnen gaan om de mvv te halen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 02/93321 S1813 Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M. de Bluts, advocaat te Zoetermeer, tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde mr. C.E. Zielstra, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Eiser, geboren op [...] 1965, bezit de Pakistaanse nationaliteit. Op 13 februari 2001 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij echtgenote B (hierna: 'referente'). Op deze aanvraag om afgifte van een visum op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is door verweerder op 16 augustus 2001 positief beslist. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 18 november 2002 het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Op 28 januari 2003 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 september 2003. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Ingevolge artikel 72, lid 2, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000, bevattende bepalingen over bezwaar en beroep inzake reguliere verblijfsvergunningen, gelijkgesteld met een beschikking gegeven krachtens de Vw 2000. 3. Eiser stelt in aanmerking te komen voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) welke door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Frankrijk afgegeven zou moeten worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij in Frankrijk in afwachting is van een beslissing op zijn aanvraag om toelating als vluchteling en derhalve met instemming van de Franse autoriteiten in Frankrijk verblijft. Nu hij daar rechtmatig verblijf heeft, is voldaan aan het vereiste "bestendig verblijf". Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid was om de mvv in Pakistan op te halen. 4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voor een mvv in aanmerking komt en dat hij die in Pakistan moet ophalen omdat Frankrijk niet kan worden aangemerkt als land van bestendig verblijf. 5. De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (Vreemdelingencirculaire 2000 B1/1.1). 6. Ingevolge artikel 1 onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt onder een machtiging tot voorlopig verblijf verstaan: "het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf, ..., afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden;". In Vc 2000 B/1.1.1 staat vermeld dat "een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van een verblijfstitel". 7. De rechtbank overweegt het volgende. In geschil is het land waar eiser de mvv dient af te halen, Pakistan of Frankrijk. Het geschil spitst zich daarom met name toe op de vraag wat onder het wettelijke begrip 'land van bestendig verblijf' moet worden verstaan, en of eiser geacht moet worden bestendig verblijf te hebben gehad in Frankrijk ten tijde van het bestreden besluit. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in twee uitspraken, van 28 april 2003 (nr. 200301025/1) en van 2 juli 2003 (nr. 200302530/1), uitleg gegeven aan deze term. Uit deze uitspraken van de Afdeling, in samenhang met de onderliggende uitspraken, is af te leiden dat met de term 'land van bestendig verblijf' bedoeld is aan te duiden een land, waar de vreemdeling langer dan drie maanden gerechtigd is te verblijven, waarbij het tot verblijf gerechtigd zijn kennelijk door de vreemdeling middels enig document dient te worden aangetoond. Immers uit de uitspraak van 2 juli 2003 blijkt dat feitelijk verblijf langer dan drie maanden in een land niet voldoende is om dat land als land van bestendig verblijf te kwalificeren, ook niet als het ervoor moet worden gehouden dat de autoriteiten van dat land in dat verblijf bewilligen. Anderzijds blijkt uit beide uitspraken dat de in de Vc2000 gestelde eis van een verblijfstitel een te restrictieve uitleg is van het wettelijk begrip "bestendig verblijf", zodat deze eis, naar eiser op zichzelf terecht heeft aangevoerd, niet aan hem mag worden gesteld. Uit de onderliggende uitspraken van deze rechtbank, respectievelijk zittingsplaatsen Assen en Rotterdam, blijkt dat in het eerste geval de betrokkene over documenten beschikte waaruit bleek dat hij tot verblijf in (i.c.) Oostenrijk gerechtigd was, terwijl in het tweede geval de vreemdelinge niet met enig document had aangetoond dat zij gerechtigd was langer dan drie maanden in (i.c.) Frankrijk te verblijven. Voor het onderwerpelijke geschil betekent het vorenstaande het volgende. Uit het dossier blijkt dat eiser een document heeft overgelegd op grond waarvan hij van 10 juli 2000 tot 9 oktober 2000, dus drie maanden, rechtmatig verblijf had in Frankrijk. Op dit document is aangetekend dat het zonder verlenging niet langer geldig is na 9 oktober. Van een verlenging van de geldigheidsduur van dit document is niet gebleken. Desgevraagd is ter zitting gebleken dat eiser geen document kan overleggen waaruit blijkt dat hij ook na 9 oktober 2000 gerechtigd was in Frankrijk te verblijven. De verklaring van eiser dat verweerder hem daar niet naar heeft gevraagd snijdt geen hout, aangezien reeds vanaf het bekend worden van het besluit in primo het geschil uitsluitend draait om de vraag of Frankrijk als land van bestendig verblijf valt aan te merken. Eiser had dan ook ampel gelegenheid om reeds gedurende de bezwaarschriftfase nadere bewijzen over te leggen van de rechtmatigheid van zijn verblijf in Frankrijk na 9 oktober 2000, temeer nu zijn aanvraag ook reeds van na die datum dateert. Desondanks heeft eiser dit noch in bezwaar noch in beroep gedaan. De huwelijksakte die eiser heeft overgelegd dateert van 2 oktober 2000, zodat ook daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat hij na 9 oktober 2000 nog rechtmatig in Frankrijk verbleef. Hieruit volgt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij langer dan drie maanden gerechtigd was te verblijven in Frankrijk, zodat verweerder terecht heeft geoordeeld dat dit land niet als land van bestendig verblijf van de vreemdeling kan worden aangemerkt. Dat verweerder daarbij een te restrictieve uitleg aan dit begrip heeft gegeven maakt dit niet anders. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij niet in de gelegenheid was om de mvv in Pakistan op te halen, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft bij brief van 16 augustus 2001, zijnde de beschikking in primo, aangegeven dat eiser de mvv diende op te halen in Pakistan en na ontvangst binnen zes maanden na dagtekening van die brief Nederland diende in te reizen. Verweerder heeft aangegeven dat de ambassade in Islamabad gedurende deze zes maanden overwegend open is geweest. Ter zitting heeft verweerder daar aan toegevoegd dat eiser tevens naar het consulaat in Karachi had kunnen gaan. In zoverre is er dus geen beletsel geweest de mvv af te halen in Pakistan. Ten aanzien van eisers stelling dat van een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd, niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomt om zijn mvv op te halen, overweegt de rechtbank het volgende. In de reeds eerder aangehaalde uitspraak 2 juli 2003 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is overwogen dat 'de minister de vreemdeling niet heeft hoeven volgen in haar betoog dat van haar niet kan worden gevergd dat zij ter verkrijging van een mvv terugkeert naar haar land van herkomst, omdat zij aldaar gegronde vrees voor vervolging heeft, nu zij in Frankrijk in verband met die vrees om bescherming heeft verzocht en in de desbetreffende procedure niet is vastgesteld dat zij die bescherming behoeft.' Ter zitting is gebleken dat de asielprocedure van eiser in Frankrijk nog loopt. Nu in deze procedure nog niet is vastgesteld dat hem asiel wordt verleend, heeft verweerder zich, gelet op de uitspraak van de Afdeling, op het standpunt mogen stellen dat van eiser verwacht mag worden naar Pakistan terug te kunnen gaan om zijn mvv op te halen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser redelijkerwijs in de gelegenheid was zijn mvv moest afhalen bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Islamabad in Pakistan en dat hij in de gelegenheid is geweest dit tijdig te doen. 8. Het beroep is derhalve ongegrond. 9. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Koningsberger, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage (Nadere informatie www.raadvanstate.nl).