Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8087

Datum uitspraak2003-11-13
Datum gepubliceerd2003-11-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/041114-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan verdachte is telastegelegd dat hij (samen met een ander) gegevens uit geautomatiseerde systemen van politie en/of belastingsdienst/ FIOD heeft geheeld.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/041114-01 Datum uitspraak: 13 november 2003 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres] te [woonplaats]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 mei 2002, 16 mei 2002 en 30 oktober 2003. 1. Telastelegging Aan verdachte is - zoals ter terechtzitting van 30 oktober 2003 gewijzigd - telastegelegd dat hij in of omstreeks 1 oktober 1999 tot 13 maart 2001 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen gegevens uit geautomatiseerde systemen (van politie en/of Belastingdienst/Fiod) (te weten: gegevens omtrent naam en/of adres en/of geboortedatum en/of antecedenten en/of strafrechtelijke onderzoeken en/of gegevens over inkomen met betrekking tot onder meer de volgende personen: [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]/[betrokkene 3]/[betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [betrokkene 12]/[betrokkene 13] en/of [betrokkene 14] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16]) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door schending van het ambtsgeheim in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof. 2. Verzoek tot aanhouding voor het horen van getuigen De verdediging van verdachte heeft een verzoek tot aanhouding gedaan om een aantal getuigen te kunnen (laten) horen. De rechtbank gaat, gelet op het navolgende, bij gebrek aan belang bij inwilliging ervan, aan dat verzoek voorbij. 3. Verweren De verdediging van verdachte heeft een aantal verweren gevoerd. Het eerste ziet op de mini-instructie, het tweede houdt verband met het rechtshulpverzoek. Daarnaast is de verdediging uitvoerig ingegaan op de - in haar visie - onregelmatigheden en gebreken in het opsporingsonderzoek en in het proces-verbaal van relaas. De conclusie is dat op grond van dat proces-verbaal geen recht gesproken kan worden. Los hiervan wordt geconcludeerd dat op onrechtmatige gronden onderzoek heeft plaatsgevonden in de Verenigde Staten, op onrechtmatige wijze telefoons zijn afgeluisterd, op onrechtmatige wijze een doorzoeking heeft plaatsgevonden bij het bedrijf van verdachte en tot slot dat hij op onrechtmatige gronden is aangehouden. Dit alles houdt verband met de rode draad in het pleidooi en wel dat een verdenking ex artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht ongepast is geweest. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat gegevens uit geautomatiseerde bestanden geen goed zijn in de zin van artikel 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht. Deze verweren zouden volgens de verdediging moeten leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van de officier van justitie dan wel tot bewijsuitsluiting. De rechtbank gaat bij gebrek aan belang, zoals hierna zal blijken, behalve aan het laatstgenoemde verweer, voorbij aan deze verweren. 4. Zijn computergegevens "een goed" als bedoeld in artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht? Aan verdachte is - kort weergegeven - telastegelegd dat hij (samen met een ander) gegevens uit geautomatiseerde systemen heeft geheeld. De vraag die de verdediging heeft opgeworpen en waarbij de officier van justitie in haar requisitoir ook heeft stilgestaan, is of gegevens uit geautomatiseerde systemen, kort gezegd: computergegevens, vallen onder de term "een goed" als bedoeld in artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 1996 (NJ 1997, 574) de vraag of computergegevens kunnen gelden als "enig goed" dat kan worden "toegeëigend" als bedoeld in de verduisteringsbepalingen (artikel 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht) met zoveel woorden ontkennend beantwoord. Immers, zo oordeelt de Hoge Raad, van een "goed" als bedoeld in de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen moet als een wezenlijke eigenschap worden beschouwd dat degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Computergegevens ontberen deze eigenschap. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel computercriminaliteit, MvA TK 1990-1991, 21 551, nr. 6 (in bijzonder pagina 7 en 8), waaruit een zelfde standpunt blijkt. De vraag die zich vervolgens aandient, is of aan het begrip "goed" in artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht dezelfde betekenis moet worden toegekend als aan het begrip "goed" dat wordt bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (verduistering). De rechtbank is gelet op jarenlange vaste jurisprudentie hieromtrent van oordeel dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden. De officier van justitie heeft bij haar requisitoir verwezen naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2000 (LJN AA8392). In dat vonnis overweegt de rechtbank Rotterdam - zakelijk weergegeven - dat gegevens uit computerbestanden onder de term "goed" in de zin van artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht vallen, nu dergelijke gegevens economische waarde hebben, en voorts het karakter dragen van overdraagbaarheid, reproduceerbaarheid en beschikbaarheid én omdat een andersluidende uitleg zou leiden tot het maatschappelijk onaanvaardbare resultaat, dat vertrouwelijke overheidsgegevens straffeloos geheeld kunnen worden. Voor zover de officier van justitie daarmee heeft willen stellen dat er sprake is van een leemte in de wet ten aanzien van de vraag of computergegevens ook onder de term "een goed" als bedoeld in artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht vallen, overweegt de rechtbank het volgende. De reeds eerder genoemde Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel computercriminaliteit maakt ook duidelijk dat naar het oordeel van de wetgever het begrip "goed" in het Wetboek van Strafrecht - sinds de inwerkingtreding van de Wet computercriminaliteit - in ieder geval niet meer zodanig dient te worden uitgelegd dat daaronder gegevens vallen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de gedachtewisseling hieromtrent tijdens de mondelinge behandeling (TK 93, 93-5869). Tijdens die behandeling stelt de Minister van Justitie desgevraagd dat met het voornoemde wetsvoorstel een uitputtende poging is gedaan in het Wetboek van Strafrecht al die gevallen te regelen waarbij crimineel handelen met gegevens strafbaar zou moeten worden gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een leemte in de wet zoals door de officier van justitie mogelijk bedoeld, geen sprake is. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat (computer)gegevens geen "goed" zijn in de zin van artikel 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Het belangrijkste argument hiervoor is het "multiple" karakter van computergegevens, in de zin dat zij op dezelfde tijd op veel plaatsen en aan velen ter beschikking kunnen staan. Nu het de bedoeling van de wetgever is geweest alle gevallen te regelen waarbij crimineel handelen met gegevens strafbaar is, is een andersluidende uitleg niet mogelijk. Nu een wezenlijk bestanddeel van de telastelegging niet kan worden bewezen, dient verdachte van het telastegelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 5. Beslissing Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Gelast de teruggave aan verdachte van ? een telefoonnotitie met de naam Langenberg; ? zes dossiers (2001001211051(interxion)200038327013 etc, etc; ? een dossier (Veeningen) 2000.0028.414.1; ? een dossier (Veeningen) 200000284141. Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter, mrs. P.K. van Riemsdijk en K. Toxopeus-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2003. Vonnis inzake: [verdachte] Parketnummer: 13/041114-01 1 4