Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8307

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-11-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers168681
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidsongeval. Preëexistente oogziekte. Werknemer krijgt ongeval waardoor zijn goede rechteroog wordt beschadigd. Met zijn linkeroog zag hij door de oogziekte al zeer slecht. Het gevolg is dat hij na het ongeval "sociaal blind" en volledig arbeidsongeschikt is. Werkgever erkent aansrpakelijkheid. Werkgever aansprakelijk gehouden voor verlies aan arbeidsvermogen tot het moment waarop werknemer ten gevolge van zijn oogziekte ook zonder het ongeval volledig arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Deskundigenvoorlichting over de vraag wanneer dat moment zou zijn ingetreden.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM sector kanton, locatie Haarlem zaaknummer: 168681 datum vonnis: 29 oktober 2003 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM in de zaak van: [eiser], te Velserbroek, gemeente Velsen, EISER, hierna: [eiser], gemachtigde mr. B. Wernik, --tegen-- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORUS STAAL B.V., te Velsen-Noord, gemeente Velsen, GEDAAGDE, hierna: Corus, gemachtigde H. Terhoeven. 1. Het verloop van de procedure Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen: - het door de kantonrechter tussen partijen gewezen en op 2 juli 2003 bij vervroeging uitgesproken tussenvonnis en de daarin genoemde stukken, - de akte van [eiser] houdende overlegging van stukken, - de aantekeningen van de griffier van de ingevolge genoemd vonnis op 30 september 2003 gehouden comparitie van partijen, - de akte van [eiser] houdende uitlating producties. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast: a. [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 1 juli 1986 bij Corus in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam als eerste hoofdbedieningsman installaties op basis van een fulltime dienstverband van 38 uur per week. b. Eind 1994 heeft [eiser] zich tot de oogarts dr. J.H.J. Klaver (hierna: Klaver) gewend in verband met langzaam ontstane klachten over zijn gezichtsvermogen. c. Klaver kwam tot de conclusie: "het beeld past het meest bij een M. Stargardt, hoewel de leeftijd van presentatie wat atypisch is." d. In 1994 was de 'visus' van het linkeroog 0,3 en van het rechteroog 0,8. e. Op 28 maart 1995 heeft H.M. Breetvelt (hierna: Breetvelt), oogarts in het Interuniversitair Oogheelkundig Instituut te Amsterdam [eiser] onderzocht. Breetvelt kwam tot de volgende bevindingen: "Op grond van ons onderzoek hebben wij nog geen diagnose kunnen stellen. Differentiaal diagnostisch denken wij aan North Carolina macula-dystrophie; dominante langzame progressieve macula-dystrophie van Singerman of dominante Drusen. Dit zijn allemaal autosomaal dominante erfelijke aandoeningen. Wij willen daarom graag meer familieleden onderzoeken. Dit is echter door hun verblijf in het voormalig Joegoslavië niet gemakkelijk te realiseren. De ziekte van Stargardt is autosomaal recessief, maar begint meestal voor het twintigste levensjaar." f. Bij brief van 21 februari 1996 heeft Breetvelt het volgende geschreven: "Patiënt is 17 februari j.l. op de FAN-Club besproken. Daar werd naar voren gebracht dat de gedilateerde vaten en de hyperfluorescentie van de papillen op het FAG, pleiten voor een "adult onset" morbus Stargardt. Deze is heterogeen en asymmetrisch en heeft een mild verloop." g. Op 9 maart 1996 is [eiser] slachtoffer geworden van een bedrijfsongeval: een metalen band sprong los en kwam met grote kracht tegen het rechteroog van [eiser]. h. Namens beide partijen heeft P.A.W. Lindenburg, oogarts verbonden aan het Medisch Centrum "Jan van Goyen" te Amsterdam en Ziekenhuis Eemland te Amersfoort (hierna: Lindenburg) op 9 december 1997 een oogheelkundig onderzoek verricht van [eiser] ter beoordeling van de schadelijke gevolgen voor het gezichtsvermogen van [eiser] door het onder g. genoemde bedrijfsongeval. i. Lindenburg heeft van zijn onderzoek een rapport uitgebracht, gedateerd 25 februari 1998, dat onder meer het volgende vermeldt: Getroffene kreeg een metalen band tegen zijn rechteroog, hetgeen resulteerde in een contusio bulbi met een bloeding in de voorste oogkamer en mogelijk ook een kleine glasvochtbloeding. Tevens waren er kleine uitwendige verwondingen. Door het verlies van de centrale functie van zijn rechteroog is getroffene uitermate gehandicapt geraakt. Het betrof zijn beste oog en hij is nu ernstig gehandicapt in alle facetten des levens. Omdat vóór het ongeval zijn rechteroog het beste oog was zijn alle belemmeringen die hij ondervindt ten aanzien van ADL, het beroep, de sport en de recreatie te wijten aan het ongeval. Verbetering van de toestand van het rechteroog kan niet worden verwacht, er is sprake van een litteken en ten aanzien van het linkeroog moet een langzame achteruitgang van de centrale functie worden verwacht. Volgens de documenten is het verloop van de "adult onset" morbus Stargardt mild. Restklachten: 1. Hij kan heel slecht zien. 2. Hij kan niet meer lezen. Ofschoon er een preëxistente aandoening aanwezig was, hereditair van oorsprong, was getroffene vóór het ongeval in staat zichzelf te verzorgen, zelfstandig aan het verkeer deel te nemen en zijn werkzaamheden uit te voeren. Het oog dat door het ongeval getroffen werd was zijn beste oog en de centrale functie van dat oog is geheel verloren gegaan. Dat getroffene extra gehandicapt is omdat zijn linkeroog reeds ernstig getroffen was door de hereditaire aandoening is een complicerende factor; in geval hier sprake zou zijn geweest van een volledig gezond oog zouden alle belemmeringen aanzienlijk minder zijn. Vóór het ongeval op 9 maart 1996 waren er reeds visusklachten. Vooral het linkeroog bleek aangedaan te zijn door de hereditaire ziekte van Stargardt, van het adult onset-type, waardoor er sprake was van metamorphopsie en slechter zien. Bij onderzoek door de oogarts werd een visus van het rechteroog gevonden van 0,8 en een visus van het linkeroog gevonden van 0,3. Getroffene heeft daarna toch zijn werkzaamheden tot tevredenheid kunnen voortzetten tot het ongeval op 9 maart 1996. Het moet als waarschijnlijk worden beschouwd dat de visus van beide ogen geleidelijk aan zou zijn verminderd, ook indien getroffene het ongeval niet was overkomen. De fundoscopische afwijkingen bij getroffene zijn gezien door een internationaal gezelschap waarbij de fluorescentie-angiografische bevindingen werden beoordeeld. De conclusie was dat hier sprake was van een adult onset-type van de morbus Stargardt. Uit de documenten blijkt dat men van mening was dat de aandoening heterogeen was en asymmetrisch en dat er sprake zou zijn van een mild verloop. Dat de visus van beide ogen geleidelijk aan achteruit zou zijn gegaan lijkt wel duidelijk maar het zou (…) toch wel jaren hebben kunnen duren voor de visus zou zijn gedaald tot ernstig invaliderende waarden. Dat de aandoening geleid zou hebben tot een litteken zo groot als bij mijn onderzoek wordt gevonden is onwaarschijnlijk te achten. Waarschijnlijk zou de visus gedaald zijn tot 0,1. Wanneer dat lage visusniveau bereikt zou zijn valt niet goed te voorspellen. In ieder geval zou er waarschijnlijk sprake zijn geweest van meerdere jaren. De centrale visus van het rechteroog is verloren gegaan en er moet worden aangenomen dat er sprake is van enige gezichtsveldbeperking. De centrale visus van het linkeroog is eveneens slecht, al heeft dat met het ongeval niets te maken, terwijl aangenomen moet worden dat het gezichtsveld van het linkeroog niet of nauwelijks belemmerd is. Dat maakt van betrokkene iemand die als sociaal blind moet worden beschouwd. Er is thans sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de gevolgen van het genoemde voorval. De gevolgen van de contusio bulbi t.a.v. het secundaire glaucoom zijn met succes bestreden, maar er resteert een volledig verlies van de centrale functie van het rechteroog. Ook is er sprake van enige gezichtsveldschade. De centrale visus zal niet verbeteren en kan ook niet slechter worden dan die nu is en de niet te kwantificeren gezichtsveldafwijkingen zullen niet veranderen. De centrale visus van het linkeroog zal niet veel slechter worden dan die nu al is, terwijl te verwachten is dat het gezichtsveld van het linkeroog intact blijft. Ik acht een verandering van de door mij aangegeven beperkingen niet waarschijnlijk. Voor het ongeval was de visus van het rechteroog 0,8, niet te corrigeren en de visus van het lingeroog 0,3, niet te corrigeren. Functieverlies vóór het ongeval: rechteroog: verlies aan gezichtsscherpte: 3% verlies aan gezichtsveld: 0% totaal functieverlies rechteroog: 3% linkeroog: verlies aan gezichtsscherpte: 59% verlies aan gezichtsveld: 0% totaal functieverlies linkeroog: 59% Functieverlies beide ogen tezamen: 17% Invaliditeit van de gehele persoon: 16% Functieverlies ná het ongeval: rechteroog: verlies aan gezichtsscherpte: 97% verlies aan gezichtsveld: naar schatting 50% totaal functieverlies rechteroog: 99% linkeroog: verlies aan gezichtsscherpte: 59% verlies aan gezichtsveld: 0% totaal functieverlies rechteroog: 59% Functieverlies beide ogen tezamen: 69% Invaliditeit van de gehele persoon: 65% Functieverlies dóór het ongeval: 65% - 16% = 49%. j. [eiser] is volledig arbeidsongeschikt en ontvangt sedert maart 1997 een WAO-uitkering. 3. De vordering 3.1 [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bijvoorraad, Corus zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen ƒ885.085,32, zijnde €401.634,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 1996, met veroordeling van Corus in de proceskosten. 3.2 [eiser] heeft het volgende aan zijn vordering ten grond-slag gelegd: Ofschoon er sprake is van een preëxistente oogaandoening is het gezichtsvermogen ten gevolge van het arbeidsongeval nagenoeg nihil geworden, waardoor [eiser] zeer beperkt is in het zichzelf verzorgen en het zelfstandig deelnemen aan het verkeer. [eiser] is ook niet meer in staat tot het verrichten van allerlei zelfwerkzaamheden en het verrichten van arbeid in het algemeen. Ook kan [eiser] zijn hobby's (trimmen, lezen, theater/filmbezoek) niet meer uitoefenen. De door [eiser] geleden en nog te lijden schade bestaat uit de volgende schadeposten: smartengeld ƒ150.000,00 (€68.067,03) verlies aan arbeidsvermogen ƒ625.000,00 (€283.612,63) pensioenschade PM zelfwerkzaamheid ƒ 53.000,00 (€24.050,35) medische kosten PM overige materiële schade ƒ 14.000,00 (€6.352,92) in totaal ƒ992.000,00 (€450.149,97) waarvan door Corus reeds is voldaan ƒ112.000,00 €50.823,38) zodat resteert te voldoen ƒ880.000,00 (€399.326,59) Voorts heeft Corus een bedrag van €4.524,02 aan buitengerechtelijke incassokosten onbetaald gelaten. 4. Het verweer Corus heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Wat de door [eiser] in totaal gevorderde schadevergoeding betreft, merkt de kantonrechter op dat het door [eiser] genoemde totaalbedrag van ƒ992.000,00 kennelijk een dubbeltelling inhoudt van het bedrag aan smartengeld. De hierboven onder 3.2 genoemde schadeposten leveren immers een totaalbedrag op van ƒ842.000,00 (€382.082,94) en niet van ƒ992.000,00. Het bedrag dat [eiser] per saldo nog van Corus stelt te vorderen te hebben is bij gevolg ƒ730.000,00 (€331.259,55). 5.2 Corus heeft de aansprakelijkheid voor het [eiser] overkomen bedrijfsongeval erkend, zodat deze vaststaat, maar zij stelt zich op het standpunt dat haar aansprakelijkheid slechts reikt tot aan het moment waarop de preëxistente oogziekte van [eiser] ook zonder ongeval tot volledige arbeidsongeschiktheid zou hebben geleid. 5.3 Partijen hebben overeenstemming bereikt over de volgende schadeposten voor de daarbij genoemde bedragen: zelfwerkzaamheid €7.000,00 overige materiële schade €4.000,00 schade per jaar wegens verlies aan arbeidsvermogen €7.900,00 5.4 Wat de pensioenschade betreft, heeft de gemachtigde van [eiser] ter comparitie verklaard dat deze schade niet in de onderhavige procedure is betrokken. Dit volgt ook uit het bij dagvaarding geformuleerde petitum, waarin geen (PM)bedrag is opgenomen voor de eventuele pensioenschade, terwijl voorts ook geen vergoeding van deze schade wordt gevorderd nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De kantonrechter zal daarom op deze schadepost verder buiten beschouwing laten. 5.5 Gebleken is dat de medische kosten tot heden volledig door de ziektekostenverzekeraar zijn voldaan. Tot dusver heeft [eiser] wat deze kosten betreft derhalve geen schade geleden. Daarom zal aan dit onderdeel van de vordering thans verder worden voorbijgegaan. 5.6 De kantonrechter zal thans ingaan op de resterende en betwiste onderdelen van de vordering, te weten: het gevorderde smartengeld, het verlies aan arbeidsvermogen en de buitengerechtelijke incassokosten. 5.7 Nu Lindenburg zijn onderzoek namens beide partijen heeft verricht, zal de kantonrechter van diens rapport uitgaan. Beide partijen hebben de bevindingen van Lindenburg als uitgangspunt genomen. De kantonrechter zal dit daarom ook doen en gaat er vanuit dat ten gevolge van het bedrijfsongeval: - [eiser], ofschoon er een preëxistente aandoening aanwezig was, vóór het ongeval in staat was zichzelf te verzorgen, zelfstandig aan het verkeer deel te nemen en zijn werkzaamheden uit te voeren, - [eiser] tengevolge van het ongeval als sociaal blind moet worden beschouwd, - thans sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de gevolgen van het ongeval, - er een volledig verlies van de centrale functie van het rechteroog resteert, - ook sprake is van enige gezichtsveldschade, - de centrale visus niet zal verbeteren en ook niet slechter kan worden dan die nu is en de niet te kwantificeren gezichtsveldafwijkingen niet zullen veranderen, - de centrale visus van het linkeroog niet veel slechter zal worden dan die nu al is, terwijl te verwachten is dat het gezichtsveld van het linkeroog intact blijft, - een verandering van de aangegeven beperkingen niet waarschijnlijk wordt geacht, - [eiser] een functieverlies aan beide ogen tezamen heeft van 69%, - sprake is van een invaliditeit van de gehele persoon van 65%, - sprake is van functieverlies dóór het ongeval van 49%. Het gevorderde smartengeld: 5.8 [eiser] heeft ter onderbouwing van het door hem gevorderde bedrag het volgende gesteld: Zonder het ongeval zou [eiser] in ieder geval tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd/VUTgerechtigde leeftijd hebben kunnen werken en in het maatschappelijk leven zonder beperkingen hebben kunnen functioneren. Uit het rapport van Lindenburg blijkt gevoeglijk hetgeen het ongeval tot gevolg heeft gehad voor het werkend bestaan/privé leven van [eiser]. In het dagelijks leven is [eiser] zeer beperkt, kan hij niet meer trimmen, schaken met zijn zoon, televisie kijken, lezen, klussen in huis, tuineren en naar de film gaan. Voorts heeft [eiser] gesteld dat over de smartengeldvergoeding de wettelijke rente vergoed moet worden vanaf 9 maart 1996. 5.9 Corus heeft het volgende aangevoerd: Met de betaling van ƒ50.000,00 (€22.689,00) wegens smartengeld heeft Corus aan haar schadevergoedingsverplichting ter zake voldaan. De hoogte van het smartengeld moet naar de maatstaven van 1996 worden bepaald, zijnde het jaar waarin [eiser] het ongeval overkwam. De stelling van [eiser] dat over de smartengeldvergoeding wettelijke rente moet worden vergoed is juist. Bij de berekening van die rente moet echter rekening worden gehouden met het bedrag van ƒ50.000,00 dat Corus reeds heeft betaald. Het is onjuist, zoals [eiser] doet, over de geïndexeerde smartengeldvergoeding de wettelijke rente te berekenen. 5.10 De kantonrechter komt tot het volgende oordeel: Terecht heeft Corus aangevoerd dat de hoogte van het smartengeld moet worden bepaald naar de maatstaven die golden ten tijde van het ongeval op 9 maart 1996. Uitgaande van de bovengenoemde gevolgen van het ongeval voor [eiser] acht de kantonrechter een smartengeldvergoeding van ƒ100.000,00 (€45.378,02) billijk. De kantonrechter acht daarbij met name doorslaggevend dat de gevolgen voor [eiser] extra nadelig zijn omdat juist zijn goede oog door het ongeval is aangetast. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 9 maart 1996 over de smartengeldvergoeding. Bij de bepaling van de hoogte van de rente moet wel rekening worden gehouden met de inmiddels door Corus gedane betaling van ƒ50.000,00. Omdat de kantonrechter de smartengeldvergoeding bepaalt naar de normen die op 9 maart 1996 golden, behoeft hij verder niet in te gaan op de vraag of over de geïndexeerde vergoeding de wettelijke rente vergoed moet worden. Het verlies aan arbeidsvermogen: 5.11 Bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering stelt de kantonrechter het volgende voorop: Wanneer bij een voortdurende inkomensschade blijkt dat de gelaedeerde, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge van een omstandigheid die voor zijn risico komt - zoals het geval kan zijn bij een door de gelaedeerde opgelopen ziekte, wanneer die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel - is er geen reden om de inkomensschade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende arbeidsongeschiktheid zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degeen die voor het ongeval aansprakelijk is. In geval van voor eigen risico komende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt hetzelfde voor het deel van de inkomensschade dat van die gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het gevolg zou zijn. De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat niet zover dat degeen die voor die schade aansprakelijk is, de gelaedeerde ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor diens eigen risico zou komen. 5.12 Beoordeeld moet daarom worden op welk moment [eiser] ten gevolge van zijn oogziekte volledig arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Volgens [eiser] zou hij tot zijn pensioengerechtigde leeftijd hebben kunnen doorwerken, terwijl Corus zich op het standpunt stelt dat [eiser]'s preëxistente oogziekte ook zonder ongeval na circa 7 jaar tot volledige arbeidsongeschiktheid zou hebben geleid. 5.13 Lindenburg spreekt in zijn rapport over meerdere jaren. Uit de overige door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt geen eenduidig antwoord op de onder 5.12 opgeworpen vraag. 5.14 De kantonrechter kan echter niet uitsluiten dat Lindenburg thans, gelet op het tijdsverloop sedert zijn verrichte onderzoek, wel een meer concreet antwoord kan geven op de vraag op welk moment de oogziekte van [eiser] naar verwachting zo ver zou zijn gevorderd dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt zou zijn. 5.15 De kantonrechter acht daarom aanleiding om deze vraag aan Lindenburg voor te leggen, één en ander overeenkomstig het bepaalde bij artikel 200 Rv. De kantonrechter zal daarbij de weg van het vierde lid van dat artikel volgen, omdat hij meent dat een schriftelijke beantwoording van de vraag op kortere termijn zal kunnen plaatsvinden dan het houden van een nadere zitting. 5.16 De kantonrechter zal bepalen dat de griffier aan de deskundige een kopie van dit vonnis zal sturen. 5.17 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij akte te reageren op de beantwoording door Lindenburg. 5.18 Indien de deskundige voor zijn werkzaamheden een honorarium verlangt, zal dit door Corus moeten voldaan in afwachting van de beslissing over de proceskosten bij eindvonnis. 5.19 Voor het geval Lindenburg niet in staat mocht blijken de vraag meer concreet te beantwoorden dan hij reeds heeft gedaan, overweegt de kantonrechter reeds nu het volgende. Hoewel in beginsel de omvang van de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen cijfermatig is te berekenen, zal dat niet het geval zijn met het aantal jaren dat uitgangspunt moet zijn voor die berekening. De omvang van de schade in aantal jaren zal derhalve niet nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. De kantonrechter zal dan op de voet van artikel 6:97 BW de omvang van het aantal jaren schatten aan de hand van de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter merkt daarbij reeds thans op dat hij de onzekerheid van het aantal jaren in het voordeel van [eiser] zal laten werken. De buitengerechtelijke incassokosten: 5.20 Corus heeft verklaard bereid te zijn de buitengerechtelijke incassokosten te voldoen indien zij deugdelijk zijn gespecificeerd en zij voldoen aan de "dubbele redelijkheidstoets" ex artikel 6:96 lid 2 BW. In dat verband heeft zij zich verzet tegen de bij repliek opgevoerde declaraties van de huidige gemachtigde van [eiser], te weten de declaraties van 10 juni 2002, 24 oktober 2002 en 9 december 2002, tot een totaalbedrag van €3.998,40. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een groot deel van deze declaraties betrekking heeft op werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de periode nadat de dagvaarding is uitgebracht. Vanaf die datum hebben de kosten betrekking op proceskoten die niet als buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, maar vallen onder de proceskostenvergoeding in de zin van artikel 57 lid 6 Rv. 5.21 Omdat [eiser] zijn vordering bij repliek had aangepast, heeft hij nog niet kunnen reageren op dit verweer van Corus. [eiser] zal dat alsnog kunnen doen bij de akte die hij zal nemen nadat Lindenburg zijn antwoord zal hebben ingediend. De kantonrechter verzoekt [eiser] zijn reactie op voorhand aan Corus toe te zenden opdat deze daarop op dezelfde roldatum bij akte nog zal kunnen reageren. 5.22 De kantonrechter overweegt thans reeds dat kosten die inderdaad zijn gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure niet in aanmerking zullen kunnen komen voor vergoeding onder de noemer van buitengerechtelijke incassokosten. Ter instructie van partijen merkt de kantonrechter op dat als salaris voor de gemachtigde onder de noemer geliquideerde kosten tot heden reeds een bedrag van €2.175,00 (3 punten ad €725,00) als te begroten moet worden beschouwd. 5.23 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 6. De beslissing De kantonrechter: Beveelt dat de deskundige Lindenburg in een schriftelijke toelichting op zijn rapport van 25 februari 1998 de volgende vraag zal beantwoorden: Kunt U thans een indicatie geven op welke termijn en in welke mate de huidige klachten van [eiser] zich zouden hebben gemanifesteerd zonder dat hem het onderhavige ongeval zou zijn overkomen? Bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijke, met redenen om-kleed en ondertekende antwoord uiterlijk één maand na de uit-spraak van dit vonnis ter griffie van deze sector zal inleveren. Bepaalt dat deze zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van deze sector op de vierde woensdag na de dag waarop het bericht ter griffie is ingeleverd voor akte aan beide zijden zoals hierboven onder 5.17 en 5.21 vermeld. Bepaalt dat de griffier de deskundige een afschrift van dit vonnis zal toezenden. Bepaalt dat de eventuele kosten van dit nadere onderzoek, in afwachting van de beslissing omtrent de proceskosten bij eindvonnis, door Corus zullen worden gedragen. Houdt iedere verdere beslissing aan. Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 oktober 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.