Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8338

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303120/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 oktober 2002, kenmerk milieu/02/10875, verzonden op 6 november 2002, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “ASM Europe B.V.” (hierna: vergunninghoudster), gelegen op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats], afgewezen. Bij besluit van 2 april 2003, kenmerk milieu 03/3214, verzonden op 4 april 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2003. Bij brief van 30 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door C.L. Visscher en B. Drenth, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.


Uitspraak

200303120/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van De Bilt, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 oktober 2002, kenmerk milieu/02/10875, verzonden op 6 november 2002, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “ASM Europe B.V.” (hierna: vergunninghoudster), gelegen op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats], afgewezen. Bij besluit van 2 april 2003, kenmerk milieu 03/3214, verzonden op 4 april 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2003. Bij brief van 30 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door C.L. Visscher en B. Drenth, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.2. Ter zitting heeft appellant de grond dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen afzien van handhavend optreden tegen de door hem gestelde overtreding van de vergunning, inhoudende dat nog geen onderzoek is verricht naar de wijze waarop het terrein van de inrichting voor derden zal worden afgesloten, ingetrokken. 2.3. Appellant vreest, kort weergegeven, voor brand- en explosiegevaar, nu naar hij stelt hout en stoffen in de onderhavige inrichting onzorgvuldig worden opgeslagen en gasflessen onzorgvuldig worden beheerd. Verder stelt hij geluid- en trillinghinder van de inrichting te ondervinden. Gelet op het vorenstaande betoogt hij dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. 2.3.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat inmiddels een nieuwe milieuvergunning is verleend, in welk kader een beoordeling heeft plaatsgevonden van geluid- en trillinghinder van de inrichting alsmede veiligheidsaspecten. Hij heeft opgemerkt dat deze vergunning na afwijzing door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van een verzoek om voorlopige voorziening op 5 februari 2003 in werking is getreden. Ten aanzien van de controle op de naleving van deze vergunning zal het reguliere handhavingspoor worden gevolgd. Dat houdt in een zogenoemde opleveringscontrole van de vergunning, waarna bij geconstateerde overtredingen de gebruikelijke aanschrijvingen volgen, aldus verweerder. Niet zou zijn gebleken dat sprake is van een zodanige situatie dat het volgen van genoemd handhavingspoor niet kan worden afgewacht. 2.3.2. Voor de onderhavige inrichting is op 13 juni 1996 een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend. Het handhavingsverzoek van appellant van 27 september 2002 heeft betrekking op mogelijke overtredingen van de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Bij zijn primaire besluit van 22 oktober 2002 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Hij heeft onder meer overwogen dat voor de inrichting binnen afzienbare termijn een nieuwe revisievergunning zal worden verleend en dat de door appellant bedoelde overtredingen van de oude vergunning, op grond van deze nieuwe vergunning zullen zijn opgeheven. Bij zijn besluit van 30 oktober 2002, derhalve voor het nemen van zijn beslissing op bezwaar, heeft verweerder de nieuwe revisievergunning verleend. De Afdeling stelt vast dat het onderhavige beroep geen betrekking heeft op mogelijke overtredingen van de aan de vergunning van 13 juni 1996 verbonden voorschriften. Voorzover het beroep zich keert tegen de inhoud van de aan de vergunning van 30 oktober 2002 verbonden voorschriften, oordeelt de Afdeling dat deze bezwaren niet aan de orde kunnen komen in de onderhavige procedure. Tegen de inhoud van dit besluit dient immers afzonderlijk beroep bij de Afdeling te worden ingesteld. Bij brief van 9 december 2002 heeft appellant een dergelijk beroep bij de Afdeling ingesteld. Voorzover appellant gronden aanvoert, gericht tegen het besluit wat betreft mogelijke overtredingen van de aan de vergunning van 30 oktober 2002 verbonden voorschriften, overweegt de Afdeling dat gezien de omstandigheid dat voor het nemen van het bestreden besluit een nieuwe vergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend, verweerder zich daarbij een oordeel heeft gevormd over de naleefbaarheid van deze vergunning en de vergunning ongeveer twee maanden daarvoor in werking is getreden, verweerder heeft kunnen afzien van de beoordeling of deze vergunning werd overtreden. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten tot het afwijzen van het verzoek om het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Van Heusden Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 163-404.