
Jurisprudentie
AN8341
Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206364/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206364/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op 12 februari 2001 heeft het Centraal College Medische Specialismen (hierna: het CCMS) geweigerd de sportgeneeskunde aan te wijzen als een medisch specialisme.
Uitspraak
200206364/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "Vereniging voor Sportgeneeskunde", gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 17 oktober 2002 in de gedingen tussen:
appellante
en
1. de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en
2. het Centraal College Medische Specialismen
1. Procesverloop
Op 12 februari 2001 heeft het Centraal College Medische Specialismen (hierna: het CCMS) geweigerd de sportgeneeskunde aan te wijzen als een medisch specialisme.
Bij besluit van 11 december 2001 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) de beslissing van 12 februari 2001 goedgekeurd.
Bij uitspraak van 17 oktober 2002, verzonden op 24 oktober 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) de tegen de weigering van het CCMS en het besluit van de Minister ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brieven van 24 december 2002 en 30 december 2002 hebben het CCMS respectievelijk de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.W.M. Meulemans, advocaat te Zwolle, het CCMS, vertegenwoordigd door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Die, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft de door appellante ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen, dat het niet erkennen door het CCMS van de sportgeneeskunde als medisch specialisme een essentieel en samenhangend deel uitmaakt van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten en derhalve moet worden gezien als onderdeel van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften, waartegen - gelet op het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht - geen beroep kan worden ingesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 8:2, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht kan derhalve tegen het goedkeuringsbesluit van de Minister evenmin beroep worden ingesteld.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) worden er registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvraag worden ingeschreven, onderscheidenlijk als: arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgspsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet BIG wordt elk register ingesteld en beheerd door de Minister.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet BIG is de Minister bevoegd op de aanvrage tot inschrijving in een register te beslissen.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, eerste volzin, van de Wet BIG worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over het bedrag dat voor de behandeling van de aanvrage moet worden betaald alsmede over de wijze van indiening van een aanvrage en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden, nodig voor de beoordeling van de aanvrage.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG kan de Minister, indien door een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, een regeling in het leven is geroepen, welke voorziet in de mogelijkheid aan in dat register ingeschreven personen die een bijzondere deskundigheid op krachtens die regeling aangewezen deelgebieden der uitoefening van dat beroep hebben verworven, vanwege die organisatie een erkenning als specialist op het betrokken deelgebied te verlenen, bepalen dat de krachtens bedoelde regeling aan die specialismen onderscheidenlijk verbonden titels als wettelijk erkende specialisten-titels worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wet BIG kan aan het eerste lid slechts toepassing worden gegeven, indien:
[…]
c. bij de regeling een orgaan is ingesteld, dat overeenkomstig het in het derde lid bepaalde samengesteld is en belast is met het aanwijzen van specialismen, de regelgeving ter zake van de opleiding tot specialist en het vaststellen van het bedrag dat voor de behandeling van de aanvrage tot erkenning als specialist moet worden betaald;
[…]
g. in de regeling is bepaald dat de besluiten van het onder c bedoelde orgaan, de aldaar genoemde onderwerpen betreffende, om van kracht te worden de goedkeuring van de Minister behoeven.
Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de Wet BIG - voorzover thans van belang - kan de in het tweede lid, onder g, bedoelde goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met de wet of het algemeen belang.
2.2.1. De door de Algemene vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG) op 30 juni 1998 vastgestelde Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten (hierna: de Regeling) is een regeling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG. Deze regeling is bij besluit van 1 september 1998 door de Minister goedgekeurd; daarbij is tevens bepaald, dat de titels, verbonden aan de specialismen die krachtens de in het eerste lid van bedoelde regeling in het leven zijn geroepen, wettelijk erkende specialistentitels zijn.
Op grond van artikel 0 van de Regeling wordt onder college verstaan een orgaan met regelgevende bevoegdheid inzake de aanwijzing van specialismen en de opleiding en registratie van specialisten.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Regeling heeft een college tot taak:
a. het vaststellen van het toetsingskader op grond waarvan deelgebieden der geneeskunde als specialisme kunnen worden aangewezen;
b. het aanwijzen van deelgebieden der geneeskunde als specialisme en het vaststellen van de titel die een beoefenaar van dat specialisme mag voeren;
c. het vaststellen van de algemene en de bijzondere eisen waaraan een onder het desbetreffende college ressorterende opleiding tot specialist moet voldoen;
d. het vaststellen van de eisen voor de erkenning van opleiders, opleidingsinrichtingen en opleidingsinstituten, alsmede van de voorwaarden die aan erkenning kunnen worden verbonden;
e. het vaststellen van de eisen voor inschrijving in het desbetreffende register van specialisten en van de eisen voor herregistratie, waaronder een omschrijving van de werkzaamheden bedoeld in artikel 15, tweede lid onder b, van de wet (gelijkgestelde werkzaamheden). Het college stelt voorts de voorwaarden vast die kunnen worden verbonden aan (her)registratie.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling houdt het college bij het uitoefenen van de in het eerste lid genoemde taken rekening met het beroepsprofiel zoals dat door beroepsverenigingen of wetenschappelijke verenigingen met betrekking tot een specialisme is opgesteld en de maatschappelijke en financiële gevolgen van zijn beslissingen.
Op grond van artikel 12, derde lid, van de Regeling kan een verzoek tot aanwijzing van een specialisme als bedoeld in het eerste lid, onder b, worden gedaan door een representatieve vertegenwoordiging van personen die werkzaam zijn op het betreffende deelgebied der geneeskunde.
2.3. Aan degenen die in een door de Minister ingesteld en beheerd register, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG ingeschreven staan, is het recht voorbehouden de aan de hoedanigheid waarin zij ingeschreven worden, gegeven benaming als titel te voeren. Zoals volgt uit artikel 5, eerste en tweede lid, van de Wet BIG wordt door de Minister op de aanvrage tot inschrijving beslist en worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over - onder meer - het bedrag dat voor de behandeling van de aanvraag moet worden betaald en de daarbij te verstrekken gegevens of bescheiden.
2.3.1. Artikel 14 van de Wet BIG kent aan een organisatie van beoefenaren van een beroep geen regelgevende bevoegdheid toe, maar voorziet louter in de mogelijkheid dat een titel, die is verbonden aan een krachtens een in dat artikel bedoelde regeling aangewezen specialisme, als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een dergelijke regeling is dan ook geen algemeen verbindend voorschrift doch een privaatrechtelijke regeling, waaraan door de Minister met toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG een - beperkt - publiekrechtelijk rechtsgevolg kán worden verbonden, bestaande uit het exclusieve en wettelijk beschermde recht van degenen die voldoen aan de voorwaarden, neergelegd in of vastgesteld krachtens zo'n regeling om de aan de op grond van die regeling aan het desbetreffende specialisme verbonden titel te voeren. Dit recht moet worden onderscheiden van de rechten, verbonden aan inschrijving in de registers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG, waaronder in het bijzonder het recht om de zogenoemde voorbehouden handelingen te verrichten. Of een aan een specialisme verbonden titel al dan niet als wettelijk beschermde titel is aangewezen, is voor de beoordeling of en, zo ja, welke voorbehouden handelingen door de desbetreffende persoon mogen worden verricht zonder betekenis.
2.3.2. Niet kan worden ontkend, dat het al dan niet erkennen van de sportgeneeskunde als medisch specialisme vallend onder het CCMS een essentieel en samenhangend onderdeel uitmaakt van de Regeling. Nu - zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt - de Regeling niet als algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, kan echter niet worden staande gehouden, dat de beslissing tot het niet erkennen van de sportgeneeskunde als medisch specialisme vallend onder het CCMS, welke beslissing louter is gebaseerd op de Regeling, tevens een essentieel en samenhangend onderdeel uitmaakt van de Wet BIG en op grond daarvan als onderdeel van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften zou moeten worden aangemerkt.
2.3.3. Zoals hiervoor is overwogen, is de Regeling zuiver privaatrechtelijk van aard, zij het dat daaraan door de Minister een - beperkt - publiekrechtelijk rechtsgevolg kan worden verbonden. Indien daarvan sprake is, ontstaat de bevoegdheid voor het orgaan, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder c, van de Wet BIG, in het onderhavige geval derhalve het CCMS, een specialisme aan te wijzen waaraan een wettelijk beschermde titel wordt verbonden. Hieruit volgt dat de beslissing inhoudende de erkenning van de sportgeneeskunde als medisch specialisme vallend onder het CCMS naar inhoud en strekking moet worden gekwalificeerd als een besluit van algemene strekking niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, waarbij het toepassingsbereik van artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG nader wordt bepaald. Een afwijzend besluit, zoals thans aan de orde, deelt in dit rechtskarakter.
2.3.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat artikel 8:2, aanhef en onder a en c, van de Algemene wet bestuursrecht aan het instellen van beroep tegen het besluit van het CCMS en het besluit van de Minister niet in de weg staat. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aangezien de rechtbank niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen. Hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, kan thans derhalve onbesproken blijven.
2.5. Het CCMS en de Minister dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 17 oktober 2002, SBR 2002/191 en SBR 2002/564;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt het Centraal College Medische Specialismen en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoofdelijk in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst dan wel de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst en de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 327,00) vergoeden, met dien verstande dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
284.