
Jurisprudentie
AN8351
Datum uitspraak2003-10-02
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 03/358 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-12-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 03/358 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft eiseresses bijstandsuitkering herzien en gedeeltelijk teruggevorderd.
In het kader van een periodiek heronderzoek naar de financiële omstandigheden van eiseres en de nakoming van aan de uitkering verbonden voorwaarden, bleek uit een aantal overgelegde bankafschriften dat maandelijks een bedrag van f 800,-- door mevrouw X-Y, moeder van X, werd overgemaakt aan X en eiseres. Mevrouw X-Y heeft hieromtrent desgevraagd schriftelijk verklaard dat zij met haar zoon de erfenis van haar echtgenoot heeft afgewikkeld, waarbij het kindsdeel door X aan haar werd toebedeeld om in haar onderhoud te kunnen voorzien en waarbij zij heeft erkend een niet direct opeisbare schuld aan X te hebben ter grootte van diens kindsdeel.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 03/358 NABW
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
A, wonende te B, eiseres,
gemachtigde mr. F.L. Teerling,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder,
gemachtigde mr. M.C.R. Strijbos.
I. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 3 mei 2002 eiseresses bijstandsuitkering over de periode van 18 augustus 2000 tot 7 maart 2002 herzien en gedeeltelijk teruggevorderd tot een bedrag van € 12.081,51.
Het daartegen op 23 juni 200 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij verweerders besluit van 6 december 2002. Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 september 2003, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit van 6 december 2002 in rechte stand kan houden.
De rechtbank is bij haar oordeelsvorming uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is gehuwd met de heer X (hierna te noemen: X). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. In 1999 is een bijstandsuitkering toegekend aan X naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres was op dat moment nog niet in het bezit van een geldige verblijfstitel. Bij besluit van 17 augustus 2000 werd de uitkering per 10 juni 2000 beëindigd vanwege de detentie van X. Vervolgens is aan eiseres, die nog steeds niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning, met ingang van 10 juni 2000 tot en met 30 september 2001 bijzondere bijstand verleend voor de kosten van levensonderhoud. Eiseres is met ingang van 25 september 2001 een vergunning tot verblijf verleend. Bij besluit van 16 oktober 2001 is eiseres per 1 oktober 2001 (reguliere) bijstand verleend naar de norm van een alleenstaande ouder. In het kader van een periodiek heronderzoek naar de financiële omstandigheden van eiseres en de nakoming van aan de uitkering verbonden voorwaarden, bleek uit een aantal overgelegde bankafschriften dat maandelijks een bedrag van f 800,-- door mevrouw X-Y, moeder van X, werd overgemaakt aan X en eiseres. Mevrouw X-Y heeft hieromtrent desgevraagd schriftelijk verklaard dat zij met haar zoon de erfenis van haar echtgenoot heeft afgewikkeld, waarbij het kindsdeel door X aan haar werd toebedeeld om in haar onderhoud te kunnen voorzien en waarbij zij heeft erkend een niet direct opeisbare schuld aan X te hebben ter grootte van diens kindsdeel. Mevrouw X-Y heeft vanwege de detentie van haar zoon maandelijks genoemd bedrag van f 800, -- overgemaakt om de pijn en nood van zijn achtergebleven gezin te verzachten. De overgemaakte bedragen verminderden volgens eiseres de schuld van mevrouw X-Y aan X. Uit het door de financieel adviseur van mevrouw X-Y overgelegde overzicht en de al eerder overgelegde afschriften blijkt dat er vanaf 18 augustus 2000 bedragen werden overgemaakt op de rekening van X en later, vanaf 10 juli 2001, op de rekening van eiseres.
Verweerder heeft in het voorgaande aanleiding gezien het recht op bijstand te herzien over de periode van 18 augustus 2000 tot 7 maart 2002 omdat eiseres over die periode betalingen heeft ontvangen van mevrouw X-Y. De ten onrechte ontvangen bijstand, zijnde een bedrag van € 10.826,45 bruto over de periode van 18 augustus 2000 tot en met 31 december 2001 en een bedrag van € 1.255,06 netto over de periode van 1 januari 2002 tot en met 6 maart 2002, is van eiseres teruggevorderd.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat X zijn erfdeel, zijnde een bedrag van € 55.425,91, niet kon opeisen. Hij kan daar echter wel over beschikken op het moment dat zijn moeder vrijwillig aflossingen verricht op het door haar aan hem verschuldigde bedrag. Weliswaar betreft dit een geclausuleerde verkrijging die niet in de huwelijksgemeenschap zou vallen, maar nu X op grond van de artikelen 81 en 84 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek een rechtens afdwingbare verplichting heeft om middelen ter beschikking te stellen voor het levensonderhoud van echtgenoot en kinderen, diende hij deze gelden ter beschikking te stellen aan zijn echtgenote. Gebleken is bovendien dat eiseres ook de beschikking heeft gehad over deze middelen, die, op grond van artikel 42 van de Abw, in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de hoogte van de uitkering. Eiseres had verweerder hiervan op de hoogte moeten stellen en door dit niet te doen heeft zij de in artikel 65 neergelegde informatieplicht geschonden. Het recht op uitkering wordt om die reden volgens verweerder terecht herzien en de teveel ontvangen bedragen teruggevorderd. Verweerder heeft daarbij onder meer verwezen naar de artikelen 69 en 81 van de Abw.
Namens eiseres is aangevoerd dat, voorzover er al sprake zou zijn van inkomsten, het inkomsten betrof van X op grond waarvan bijstand slechts kan worden teruggevorderd van eiseres voorzover die inkomsten de bijstandsnorm van een alleenstaande overschrijden. Van een overschrijding is geen sprake omdat het maandelijkse bedragen betrof van € 497,03 per maand tot een totaalbedrag van € 9.580,69 over de totale periode. Voorts is aangevoerd dat de betalingen verricht zijn als onverschuldigde betaling uit het, in verband met een opgesteld langstlevende testament, niet vrijgekomen erfdeel van de echtgenoot van eiseres en mitsdien uit zijn vermogen dat nu ter beschikking kwam tot een totaal bedrag van € 9.580,69. Het gaat mitsdien om vermogen en niet om inkomsten en nu de vermogensgrens slechts met € 480,69 is overschreden, bedraagt de ten onrechte verstrekte bijstand niet meer dan dat bedrag, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Abw stemmen burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de betrokken persoon.
Op grond van bepaalde in artikel 42 van de Abw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen behoort in elk geval de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ingevolge het bepaalde in artikel 47, eerste lid aan hef en sub a en b, van de Abw wordt onder inkomen ook verstaan inkomen uit vermogen, dan wel uitkeringen die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen voorzover deze betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Abw heeft geen recht op bijstand degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 32 van de Abw bepaalt dat indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, voor de rechthebbende echtgenoot de bijstandsnorm gelijk is aan de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Abw wordt indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3 te boven gaat.
Op grond van artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag dat aan hem worden betaald.
In artikel 69, derde lid aanhef en onder a, van de Abw is bepaald dat, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, burgemeester en wethouders een dergelijk besluit herzien of intrekken indien een gedraging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting , bedoeld in artikel 65, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, van de Abw wordt bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 of 69, derde of vierde lid van de Abw ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende teruggevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de bedragen die mevrouw X-Y in de in geding zijnde periode maandelijks heeft overgemaakt en welke bedragen volgens haar verklaring bedoeld waren voor het levensonderhoud van eiseres en haar gezin, gelet op zowel de aard van de bijdrage als het feit dat deze maandelijks werd betaald, het karakter van inkomen droegen als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a en b, van de Abw. De rechtbank deelt derhalve niet de mening van de gemachtigde van eiseres dat bedoelde middelen als vermogen moesten worden aangemerkt.
Op grond van het bepaalde in artikel 50, tweede lid, van de Abw kan met het inkomen van X echter slechts rekening worden gehouden bij de bijstandsverlening aan eiseres voorzover het de bijstandsnorm voor een alleenstaande overtreft. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van mevrouw X-Y als inkomen van X moet worden aangemerkt tot het moment dat mevrouw X-Y deze bijdrage rechtstreeks aan eiseres ging overmaken, op 10 juli 2001. Daar de bijdrage van mevrouw X-Y voor 10 juli 2001 nimmer hoger is geweest dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet tot herziening en terugvordering overgaan over de periode tot 10 juli 2001.
Wèl dient de bijstandsuitkering van eiseres te worden herzien en teruggevorderd over de periode van 10 juli 2001 tot 7 maart 2002. Nu de bijdragen van mevrouw X-Y in deze periode rechtstreeks op eiseresses girorekening zijn overgemaakt konden deze namelijk niet worden beschouwd als inkomsten van X.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de in de aanhef van deze rubriek vermelde vraag ontkennend moet worden beantwoord, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat verweerders gemeente aan eiseres dient te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 29,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- bepaalt dat de proceskosten door verweerders gemeente worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.G. van der Korput als griffier op 2 oktober 2003.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na
de datum van toezending hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht
Afschrift verzonden: