
Jurisprudentie
AN8352
Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302712/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302712/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) aan [partij] krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het gebruik van het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) als woning, atelier/expositieruimte en cursus/trainingsruimte.
Bij besluit van 15 februari 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 23 mei 2003.
Bij brief van 16 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door W. Coenrady, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij] daar gehoord.
Uitspraak
200302712/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 17 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) aan [partij] krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het gebruik van het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) als woning, atelier/expositieruimte en cursus/trainingsruimte.
Bij besluit van 15 februari 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 23 mei 2003.
Bij brief van 16 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door W. Coenrady, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Oldeberkoop (herziening 1988)”, rust op het perceel, waarop het pand is gelegen, de bestemming “Bijzondere doeleinden, categorie M (museum)”. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met zodanige bestemming bestemd voor museum met de daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Ingevolge het tweede lid, onder b, mag op elk bouwperceel één dienstwoning worden gebouwd. Ingevolge artikel 34, eerste lid, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bij het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
2.2. Niet in geschil is dat het door [partij] beoogde gebruik van het pand als atelier, cursus/trainingsruimte en woonruimte in strijd is met de aan het perceel waarop het pand is gelegen gegeven bestemming. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 komt voor vrijstelling, als door het college verleend, in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits – voorzover thans van belang - het aantal woningen gelijk blijft.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet kon verlenen, omdat het aantal woningen in de gemeente niet gelijk blijft.
2.3.1. Dit betoog faalt. Vast staat dat een gedeelte van het museumpand door de vorige eigenaar tot woning is verbouwd en als dienstwoning bij het museum in gebruik is genomen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat daarmee de in het bestemmingsplan voorziene dienstwoning is gerealiseerd. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat het zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. De vrijstelling, die – voorzover betrekking hebbend op de woning - uitsluitend ziet op de wijziging van het gebruik als dienstwoning bij het museum in gebruik als dienstwoning bij de atelier/expositieruimte en cursus/trainingsruimte, doet het aantal woningen dan ook niet toenemen.
2.4. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat als gevolg daarvan de exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarische bedrijf worden belemmerd, faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de wijziging van het toegestane gebruik van dienstwoning bij het museum in dat van dienstwoning bij de atelier/expositieruimte in een nadeliger positie is komen te verkeren, zodat het college daarin terecht geen grond heeft gezien de vrijstelling te weigeren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
58-422.