Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8365

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302401/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) aan de besloten vennootschap “Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V.” (hierna: Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V.) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en bouwvergunning verleend voor de revitalisatie van het Gildekwartier Hoog Catharijne te Utrecht. Bij besluit van 18 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2002 met een gewijzigde motivering in stand gelaten. Daarbij is onder meer overwogen dat de vrijstelling is verleend met het voorschrift dat het publiek komend vanaf Vredenburg-Noord/Wijk C dat het Gildekwartier wil betreden of komende vanaf het Gildekwartier wil gaan naar Vredenburg Noord/Wijk C, gebruik moet kunnen maken van de doorgang door de winkel gedurende de tijden dat de winkel is geopend. Bij uitspraak van 5 maart 2003, verzonden op 4 april 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld.


Uitspraak

200302401/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de vereniging "Ondernemers Vredenburg Noord" en anderen, allen gevestigd te Utrecht, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht van 5 maart 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) aan de besloten vennootschap “Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V.” (hierna: Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V.) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en bouwvergunning verleend voor de revitalisatie van het Gildekwartier Hoog Catharijne te Utrecht. Bij besluit van 18 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2002 met een gewijzigde motivering in stand gelaten. Daarbij is onder meer overwogen dat de vrijstelling is verleend met het voorschrift dat het publiek komend vanaf Vredenburg-Noord/Wijk C dat het Gildekwartier wil betreden of komende vanaf het Gildekwartier wil gaan naar Vredenburg Noord/Wijk C, gebruik moet kunnen maken van de doorgang door de winkel gedurende de tijden dat de winkel is geopend. Bij uitspraak van 5 maart 2003, verzonden op 4 april 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 16 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 24 juli 2003 heeft de Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V. een memorie ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.J.F. de Jager, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.Ch. van Doorn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Beleggingsmaatschappij Heerlen B.V., vertegenwoordigd door mr. M.N. van Hal Scheffer, advocaat te Den Haag. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan heeft onder meer tot gevolg dat de voetgangerspassage ter hoogte van het Gildekwartier van het winkelcentrum Hoog Catharijne, wordt afgesloten door een pand waarin voornamelijk één winkel (Mediamarkt) zal worden gevestigd. 2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2.11 geoordeeld over de bij de bestreden beslissing op bezwaar verrichte belangenafweging. Het hoger beroep van appellanten is uitsluitend tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter gericht. Zij betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat bij de bestreden beslissing op bezwaar in onvoldoende mate rekening is gehouden met hun belangen, nu de bereikbaarheid van de door hen geëxploiteerde winkels niet is gegarandeerd. 2.2.1. De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat bij realisering van het bouwplan de door appellanten geëxploiteerde winkels op verschillende manieren bereikbaar blijven. Dat deze winkels via het Smakkelaarsveld met een omweg worden bereikt, betekent niet dat deze toegang niet bij de beoordeling kan worden betrokken. Tevens moet worden vastgesteld dat via de winkel waarop het bouwplan mede ziet, de door appellanten geëxploiteerde winkels bereikbaar zijn. Om aan de bezwaren van appellanten tegemoet te komen is in de bestreden beslissing op bezwaar aan de vrijstelling het voorschrift verbonden dat het publiek komend vanaf Vredenburg-Noord/Wijk C dat het Gildekwartier wil betreden of komende vanaf het Gildekwartier wil gaan naar Vredenburg Noord/Wijk C, gebruik moet kunnen maken van de doorgang door de winkel gedurende de tijden dat de winkel is geopend. In de omstandigheid dat dit voorschrift de inrichting van de doorgang in de winkel niet regelt, waarover partijen overigens afspraken hebben gemaakt, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat met dit voorschrift de bereikbaarheid van de winkels van appellanten niet toereikend is gegarandeerd. Anders dan appellanten betogen heeft het college dit voorschrift terecht niet aan de bouwvergunning verbonden, daargelaten wat daarvan de meerwaarde zou zijn, nu ingevolge artikel 56, derde lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van de beslissing op bezwaar, aan de bouwvergunning slechts voorwaarden mogen worden verbonden die strekken ter bescherming van de belangen krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen. Het voorschrift voldoet daar niet aan omdat het geen voorwaarde betreft waaraan het bouwwerk moet voldoen, maar ziet op een bepaald gebruik. Of dit voorschrift ook wordt nageleefd, hetgeen appellanten bestrijden, is in deze procedure voorts niet aan de orde. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Sluiter Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 292.