Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8366

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300607/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Angerlo (hierna: het college) de aanvraag van appellant om vergunning voor de verbouw van twee recreatiewoningen, gelegen op het bungalowpark [naam] te [plaats] aan de [locatie], geweigerd.


Uitspraak

200300607/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 31 december 2002 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Angerlo. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Angerlo (hierna: het college) de aanvraag van appellant om vergunning voor de verbouw van twee recreatiewoningen, gelegen op het bungalowpark [naam] te [plaats] aan de [locatie], geweigerd. Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 december 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 4 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De gronden waarop het onderhavige bouwplan is voorzien hebben ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Rhederlaag, herziening 1987-II” en het uitwerkingsplan “Rhederlaag 1987-II, uitwerking vakantiedorp Rhedermeer 1995-II” (hierna: het uitwerkingsplan) de bestemming “recreatiewoningen”. Ingevolge artikel 3, eerste lid, sub b, onder 5, van het uitwerkingsplan, is met betrekking tot de recreatiewoningen bepaald dat de bebouwingsoppervlakte voor vrijstaande woningen maximaal 90 m2 mag bedragen en voor twee woningen onder één kap, eindwoningen en voor aangebouwde woningen maximaal 65 m2. Anders dan appellant stelt heeft de rechtbank, gelet op de bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekening, terecht vastgesteld dat met het bouwplan twee recreatiewoningen worden verbouwd tot één recreatiewoning. In dit verband is onder meer van belang dat het bouwplan voorziet in één gemeenschappelijke keuken. Het betoog van appellant dat gescheiden bewoning mogelijk is, maar dat hij ervoor kiest om gemeenschappelijk te koken en te eten, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Nu het bouwplan ziet op het realiseren van één recreatiewoning is het, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, reeds vanwege de bebouwingsoppervlakte in strijd met het uitwerkingsplan. 2.2. Niet in geschil is dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan en uitwerkingsplan geen vrijstellingsmogelijkheden bieden waarmee het bouwplan kan worden gerealiseerd. Voorts is gebleken dat ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar het ter plaatse geldende bestemmingsplan ouder was dan 10 jaar en er geen vrijstelling als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) was verleend en ook geen voorbereidingsbesluit gold of een ontwerp voor herziening ter inzage was gelegd, zodat het college ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO geen vrijstelling als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, waarvoor het de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen, kon verlenen. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, stond het college dan ook geen andere weg open dan de gevraagde bouwvergunning te weigeren. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. 2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, wat daar ook van zij, in deze procedure geen doel kan treffen reeds omdat dit beginsel niet zover strekt dat daaraan aanspraak zou kunnen worden ontleend op het verkrijgen van een vergunning die niet anders dan in strijd met de wet zou kunnen worden verleend. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Sluiter Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 292.