Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8383

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301642/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop (hierna: het college) bepaald dat appellanten dwangsommen verbeuren indien zij niet vóór 15 december 2000 de bewoning van de opslagloods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de opslagloods) beëindigen en de opslagloods in oorspronkelijke staat hebben teruggebracht waarbij de aangebrachte voorzieningen ten behoeve van bewoning, zoals keuken, toilet en natte ruimte, moeten zijn verwijderd.


Uitspraak

200301642/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 februari 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop (hierna: het college) bepaald dat appellanten dwangsommen verbeuren indien zij niet vóór 15 december 2000 de bewoning van de opslagloods op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de opslagloods) beëindigen en de opslagloods in oorspronkelijke staat hebben teruggebracht waarbij de aangebrachte voorzieningen ten behoeve van bewoning, zoals keuken, toilet en natte ruimte, moeten zijn verwijderd. Bij besluit van 13 maart 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 17 mei 2002, verzonden op 28 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2001 vernietigd. Bij besluit van 23 december 2002 heeft het college het tegen het besluit van 6 november 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 februari 2003, verzonden op 28 februari 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers en H.J.M. Marcus, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat zowel het besluit van 6 november 2000 als de beslissing op bezwaar van 23 december 2002 een dwangsombesluit als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht betreffen. Het betoog dat de voorzieningenrechter deze besluiten onjuist zou hebben opgevat, faalt derhalve. 2.2. Het betoog van appellanten dat het besluit van 6 november 2000 niet meer als grondslag voor de beslissing op bezwaar van 23 december 2002 kon dienen vanwege het tijdsverloop tussen deze besluiten, slaagt niet. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht was het college gehouden te besluiten op het tegen het besluit van 6 november 2000 gemaakte bezwaar. De voorzieningenrechter heeft er terecht op gewezen dat de beslissing op bezwaar dient te worden genomen na een volledige heroverweging, zodat aan dat besluit een beoordeling met inachtneming van de feiten en omstandigheden op dat moment ten grondslag ligt. Mede gelet hierop geeft het enkele tijdsverloop, in dit geval van 2 jaar, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt had moeten worden ingetrokken. 2.3. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 6 november 2000 geldende bestemmingsplan “Middengebeid Gijzenrooi” rust op de gronden waar de opslagloods zich bevindt de bestemming “erf”. Niet in geschil is dat het gebruik van de opslagloods voor bewoning ingevolge artikel 13 van dit bestemmingsplan niet is toegestaan. Ingevolge het ten tijde van de beslissing op bezwaar van 23 december 2002 geldende bestemmingsplan “Buitengebied” rust op de gronden waar de opslagloods zich bevindt de bestemming “agrarische bedrijven”. Niet in geschil is dat het gebruik van de opslagloods voor bewoning ingevolge artikel 5.4 van dit bestemmingsplan niet is toegestaan. Nu onbetwist vast staat dat de opslagloods werd bewoond, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college bevoegd was daartegen handhavingsmaatregelen te treffen. Onbetwist staat vast dat in de opslagloods voorzieningen ten behoeve van bewoning, zoals een keuken, toilet en natte ruimte, waren aangebracht, zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht vastgesteld dat het college bevoegd was daartegen handhavingsmaatregelen te treffen. 2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. 2.4.1. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering daarvan. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat daarvan in dit geval geen sprake is. Ter zitting is door het college onweersproken gesteld dat het provinciale beleid waarnaar appellanten verwijzen, wordt gevoerd inzake de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die hier niet aan de orde is. Het betoog van appellanten, dat de gemeente in strijd met provinciale beleid niet bereid is voor de onderhavige situatie vrijstelling te verlenen, kan derhalve niet slagen. 2.4.2. Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het gelijkheidsbeginsel aan handhavend optreden in de weg staat, treft geen doel. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gevallen waarnaar zij verwijzen niet vergelijkbaar zijn met het geval zoals thans aan de orde, bij voorbeeld omdat daar een andere bestemming of een ander bestemmingsplan geldt, dan wel dat van een andere behandeling geen sprake is. Anders dan appellanten kennelijk menen is het gelijkheidsbeginsel niet reeds geschonden vanwege de omstandigheid dat in een verglijkbaar geval om verklaarbare redenen niet gelijktijdig handhavend wordt opgetreden. Dat het college een actief handhavingsbeleid voert blijkt onder meer uit de controles die regelmatig worden gehouden. 2.4.3. Hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht levert dan ook geen bijzonder geval op, op grond waarvan moest worden afgezien van handhavend optreden. 2.5. Anders dan appellanten betogen heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de last niet onduidelijk is bepaald. Zoals ook ter zitting is gebleken heeft de voorzieningenrechter terecht vastgesteld dat met het verwijderen van de keuken, toilet en natte ruimte, aan de last is voldaan. Dat appellanten menen dat de wastafel, die deel uitmaakt van de natte ruimte, niet hoeft te worden verwijderd omdat dit een gebruikelijke voorziening is voor een opslagloods, maakt de last niet onduidelijk. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Sluiter Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 292.