Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8399

Datum uitspraak2003-11-12
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305857/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 september 2003, kenmerk 939756, heeft verweerder aan “Texmowa Holding B.V.” vergunning krachtens de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur en voor het overige vergunning aan verzoekers geweigerd.


Uitspraak

200305857/2. Datum uitspraak: 12 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texmowa Textielveredeling B.V." en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texmowa Holding B.V.", beide gevestigd te Helmond, verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 september 2003, kenmerk 939756, heeft verweerder aan “Texmowa Holding B.V.” vergunning krachtens de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur en voor het overige vergunning aan verzoekers geweigerd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2003, beroep ingesteld alsmede de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J. Ram en ing. P. Struijk, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Op 24 maart 2003 hebben Texmowa Holding B.V., destijds per abuis Texmowa B.V. genoemd, en Texmowa Textielverdeling B.V. elk bij verweerder een aanvraag om vergunning krachtens de Grondwaterwet ingediend voor het met behulp van een werk onttrekken van maximaal 10 m3 grondwater per uur. Verweerder heeft bij het bestreden besluit aan Texmowa Holding B.V. vergunning verleend voor het onttrekken van maximaal 10 m3 grondwater per uur en – zo begrijpt de Voorzitter, mede gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, het bestreden besluit - de door Texmowa Textielveredeling B.V. aangevraagde vergunning geweigerd. 2.3. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit, voorzover hierbij vergunning is geweigerd, niet verenigen. Zij stellen zich onder meer op het standpunt dat verweerder ten onrechte de aanvragen om vergunning van verzoekers heeft beoordeeld als één aanvraag. In dit kader betogen zij dat vanuit twee putten in afzonderlijke inrichtingen grondwater wordt onttrokken en dat op grond hiervan aan elk van de bedrijven vergunning verleend had moeten worden voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur, per werk. 2.3.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend. Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder onttrekken van grondwater verstaan: onttrekken van grondwater door middel van een inrichting. Onder een inrichting wordt vervolgens verstaan: een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. Ingevolge het tweede lid worden als één inrichting aangemerkt, de inrichtingen tot het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen. 2.3.2. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de twee werken met behulp waarvan grondwater wordt onttrokken, moeten worden aangemerkt als één inrichting als bedoeld in de Grondwaterwet. Gelet hierop heeft hij de twee aanvragen om vergunning in behandeling genomen als ware sprake van één aanvraag om vergunning voor het onttrekken van 20 m3 grondwater per uur en daarop één besluit genomen. De vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het in dit geval gaat om één inrichting in bedoelde zin vergt nader onderzoek en kan in de bodemuitspraak worden beantwoord. Indien de aanvragen, zoals verweerder heeft geoordeeld, één inrichting betreffen dan is het aannemelijk dat zij elk wegens het niet voldoen aan artikel 1 van de Grondwaterwet buiten behandeling hadden moeten worden gelaten. Mocht, anders dan verweerder heeft geoordeeld, geen sprake zijn van één inrichting dan zal het bestreden besluit alleen al om die reden in de bodemprocedure moeten worden vernietigd. Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter het niet aannemelijk dat het bestreden besluit in de bodemprocedure stand zal houden. Niettemin ziet de Voorzitter geen grond voor inwilliging van het verzoek. Het treffen van de door verzoekers gewenste voorziening, te weten het bewerkstelligen van een situatie als ware naast de aan Texmowa Holding B.V. verleende vergunning, tevens een vergunning aan Texmowa Textielveredeling B.V. verleend voor het onttrekken van 10 m3 grondwater per uur acht de Voorzitter niet aangewezen, aangezien na vernietiging van een besluit, waarbij vergunning is geweigerd, een dergelijke situatie evenmin ontstaat. 2.4. Gezien het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek af. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003 163-414.