
Jurisprudentie
AN8403
Datum uitspraak2003-11-11
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306413/1 en 200306413/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306413/1 en 200306413/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het herstellen van de fundering van het huizenblok op het perceel, plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie […], nummers […] tot en met […].
Uitspraak
200306413/1 en 200306413/2.
Datum uitspraak: 11 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht van 27 augustus 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het herstellen van de fundering van het huizenblok op het perceel, plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Dordrecht, sectie […], nummers […] tot en met […].
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2003, verzonden op 18 september 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2003, en appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2003, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 8 oktober 2003. Appellant heeft dat gedaan bij brief van 8 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Voorts hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.E. Ossewaarde, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2003, mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in de artikelen 2 en 120 bedoelde algemene maatregelen van bestuur gegeven voorschriften of, voor zover van toepassing, de voorschriften, bedoeld in artikel 7a;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening en, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die bij een in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een in artikel 120 bedoelde algemene maatregel van bestuur zijn gegeven;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12,eerste lid, of
e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
2.2. Appellanten betogen dat de werkzaamheden, waarvoor bouwvergunning is verleend, niet noodzakelijk zijn, voorzover het hun woning betreft. Daartoe voeren zij aan dat de heipalen onder die woning nooit droog hebben gestaan, aangezien daaronder steeds een hoge en juiste grondwaterstand was en de woning geen scheuren of scheefstand vertoont. De voorzieningenrechter heeft miskend dat, nu zij als eigenaren van de woning geen bouwvergunning ten behoeve van de fundering wensen, die ook niet kon worden verleend, aldus appellanten.
2.3. Dit betoog faalt. Het door appellanten gestelde levert, wat daar ook van zij, geen omstandigheid op, in verband waarmee de bouwvergunning mocht worden geweigerd. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond gevonden om het besluit van 27 augustus 2003 te vernietigen.
2.4. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2003
292.