
Jurisprudentie
AN8404
Datum uitspraak2003-11-14
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306049/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306049/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 juli 2003, kenmerk WO/MP/7-4945, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor melkrundvee- en scharrellegkippenhouderij op [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [-], sectie [-], nummer [-]. Dit besluit is op 1 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200306049/2.
Datum uitspraak: 14 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2003, kenmerk WO/MP/7-4945, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor melkrundvee- en scharrellegkippenhouderij op [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [-], sectie [-], nummer [-]. Dit besluit is op 1 augustus 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 5 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.F. Foppen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [gemachtigde van vergunninghouder] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker vreest stankhinder. Hij voert in dit kader aan dat verweerder de relatieve bijdrage van de onderhavige inrichting aan de cumulatieve stankhinder op zijn woning onjuist heeft berekend. Verweerder had bij de beoordeling van deze stankhinder de omrekeningsfactoren uit bijlage 1 behorende bij de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 moeten toepassen en de aan te houden afstand moeten bepalen zoals beschreven in het rapport “Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij” (Publicatiereeks Lucht, nr. 46) (verder: het rapport), aldus verzoeker.
2.3. Verweerder heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten stankhinder de omrekeningsfactor voor legkippen in volièrehuisvesting uit het Rapport 2001-14 van het IMAG toegepast. Hij wijst erop dat deze omrekeningsfactor leidt tot een hogere uitkomst dan de omrekeningsfactor voor dit stalsysteem uit de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkellings- en verwevingsgebieden.
Bij het bepalen van de aan te houden afstand is verweerder uitgegaan van het middelpunt van de emissiepunten en niet, zoals in het rapport staat beschreven, van het middelpunt van de afzonderlijke stallen. Verweerder heeft ter zitting betoogt dat bij een berekening uitgaande van het geografisch middelpunt de relatieve bijdrage ongeveer 0,07 zal zijn.
2.4. De Voorzitter stelt voorop dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of de door verweerder bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten cumulatie van stankhinder gehanteerde omrekeningsfactor moet worden gezien als de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Het oordeel van de Afdeling in deze zal moeten worden afgewacht. De Voorzitter is er echter niet van overtuigd dat thans, bij afweging van de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening op dit punt is aangewezen.
Met betrekking tot de door verweerder gekozen methode voor het bepalen van de aan te houden afstand merkt de Voorzitter op dat het verschil in uitkomst niet dusdanig is dat daarin aanleiding moet worden gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij heeft de Voorzitter in aanmerking genomen dat vergunninghouder ter zitting heeft betoogd dat van de vergunning geen gebruik zal worden gemaakt voordat in de bodemprocedure is beslist.
2.5. Voorts overweegt de Voorzitter dat hij in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot vliegenoverlast geen aanleiding ziet voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften ter bescherming tegen vliegenoverlast toereikend zijn. Ook op dit punt ziet de Voorzitter geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2003
159-314.