
Jurisprudentie
AN8492
Datum uitspraak2003-10-15
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers83641 / HA ZA 02-200
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers83641 / HA ZA 02-200
Statusgepubliceerd
Indicatie
Enquete; oproepingsvoorschriften getuigen; beginselen van behoorlijke procesorde; art. 167, 170 en 171 Rv.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 83641 / HA ZA 02-200
Datum vonnis: 15 oktober 2003
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te V,
opposant,
procureur mr. A.F.M. van Vlijmen,
advocaat mr. C.H. Schuth te Assen,
tegen
Y,
wonende te W,
geopposeerde,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. H.S. Bugter te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot 8 januari 2003 verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van die datum. Daarbij werd X tot bewijslevering toegelaten.
Daarna is op 12 juni 2003 aan de zijde van X één getuige gehoord (hij zelf). Op de voor de voortzetting van het getuigenverhoor bepaalde dag zijn geen getuigen door X voorgebracht. X heeft om een nadere datum voor de voortzetting gevraagd. Y heeft zich daartegen verzet en heeft verzocht om de enquête aan de zijde van X te sluiten.
De rechter heeft bepaald dat hij bij vonnis zal beslissen in deze kwestie.
De beoordeling
1. In het vonnis van 8 januari 2003, waarbij X tot bewijslevering werd toegelaten, is bepaald dat X op de tweede rolzitting na de uitspraak zijn getuigen dient op te geven, alsmede zijn verhinderdagen en die van zijn advocaat en van zijn getuigen in de maanden maart en april 2003. Dit diende voor de dagbepaling van het getuigenverhoor. Daarbij heeft de rechtbank ‘verstaan’ dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zou worden gegeven voor het doen horen van getuigen.
2. X en de rechtbank hebben zich hier niet helemaal aan gehouden. X heeft namelijk wel verhinderdagen (de rechtbank neemt aan: die van zijn advocaat) opgegeven, maar geen getuigen. Daarop heeft de (enquêtegriffie van de) rechtbank op 22 januari 2003 een datum voor de enquête bepaald, te weten 22 mei 2003 om 11.00 uur, met schriftelijk verzoek aan de advocaat van X om zo spoedig mogelijk alsnog de personalia van de te horen getuigen op te geven.
3. De advocaat van X heeft daarop gevraagd om een nadere dagbepaling, aangezien X zelf op 22 mei 2003 verhinderd zou zijn. Dit verzoek is ingewilligd. Bij schrijven van 29 januari 2003 is aan de partijen medegedeeld dat de enquête nader is bepaald op 12 juni 2003 om 11.00 uur. Opnieuw werd de advocaat van X verzocht om zo spoedig mogelijk de personalia van de getuigen op te geven.
4. Aan dit verzoek heeft X geen gehoor gegeven. De enquêtegriffier heeft de procureur van X bij schrijven van 26 mei 2003 nogmaals gevraagd om zo spoedig mogelijk op te geven wie hij c.q. zijn correspondent als getuigen wil horen.
5. In het vonnis en in die brieven staat niet met zoveel woorden vermeld, waarom het nodig is om tevoren de personalia van de getuigen op te geven, maar dit mag toch wel als vanzelfsprekend worden beschouwd. De rechter en de wederpartij moeten zich tijdig en behoorlijk kunnen voorbereiden op het getuigenverhoor en de specifiek aan de te horen getuigen te stellen vragen. In dit geval speelt daarbij nog mee dat Y een buitenlander is en in Canada woont en dat het tijdsverschil en de afstand de communicatie tussen hem en zijn Nederlandse advocaat bemoeilijken. Y moet, desgewenst, ook tijdig een vlucht naar Nederland kunnen boeken en een tolk kunnen regelen, maar dat is natuurlijk niet nodig als blijkt dat X in het geheel geen (relevante) getuigen zal laten horen. Voorts is het belang van een tijdige opgave van de personalia en het aantal van de getuigen gelegen in de agenda’s van de wederpartij en de rechtbank. Het maakt voor hun verdere dagplanning natuurlijk nogal verschil of X géén, één of een aantal getuigen wil voorbrengen. Het is een kwestie van fatsoen, dat X daaromtrent tijdig uitsluitsel geeft. Door dat niet te doen, blokkeert X de hele dag van de andere procesdeelnemers. Die kunnen dan geen andere afspraken maken en zaken plannen.
6. Uiteindelijk voldoet de advocaat van X bij telefax van 28 mei 2003 aan het verzoek om opgave. Hij noemt daarbij drie getuigen: X zelf en de heren S en T. Hij maakt voorts melding van een vierde getuige, maar geeft daarvan nog geen naam op. Hij schrijft dat hij de gegevens van de vierde getuige zo spoedig mogelijk zal doen toekomen.
7. Op de zitting van 12 juni 2003 blijkt dat van die getuigen alleen X zelf is verschenen. De advocaat van X verklaart dat de twee andere getuigen wel door hem zijn opgeroepen.
X is vervolgens als getuige gehoord. De zittingrechter heeft de enquête aangehouden voor voortzetting en specifiek voor het horen van de genoemde heren S en T. Daarbij heeft de rechter bepaald dat S en T voor de volgende zitting per exploot moeten worden opgeroepen. De advocaat van X diende ten behoeve van die voortzetting de verhinderdagen van alle betrokkenen op te geven voor de maanden juli tot en met oktober 2003. Het een en het ander is vermeld in het proces-verbaal.
8. Vervolgens doet de advocaat van X die opgave op 26 juni 2003. Daarbij werden de maanden juli en augustus in hun geheel als verhindering opgegeven en de maanden september en oktober gedeeltelijk. De voortzetting is vervolgens bepaald op 25 september 2003 om 11.00 uur. In de schriftelijke bevestiging d.d. 4 juli 2003 is vermeld dat deze voortzetting bestemd was voor het horen van S en T.
9. In de namiddag voor die zitting, en wel op 24 september 2003 om 15.30 uur, stuurde de advocaat van X een faxbericht aan de rechtbank, waarin hij meldt dat hij op 17 juni 2003 (derhalve na die eerste zitting, maar vóór de verhinderdagen-opgave voor de voortzetting) van de getuige T een schrijven had ontvangen, waarin deze aangaf dat hij om gezondheidsredenen niet als getuige zou kunnen verschijnen. T heeft een zwak hart en moet stressvolle situaties mijden. Een doktersverklaring d.d. 28 mei 2003 werd bijgevoegd.
Voorts gaf de advocaat van X nu op dat hij nog twee nieuwe getuigen wil laten horen, te weten notaris Q uit Lochem en de heer R, die in Engeland woont.
Ten slotte gaf de advocaat van X te kennen dat hij de getuige S niet bij aangetekende brief had opgeroepen.
De advocaat van X verzocht in die fax om de enquête op de volgende ochtend niet door te laten gaan, T vervolgens bij binnenlandse rogatoire commissie te laten horen en een nieuwe datum te bepalen voor het verhoor van S, Q en R.
10. De advocaat van Y heeft zich diezelfde 24ste september 2003 bij faxbericht van 17.01 uur verzet tegen nader uitstel van het getuigenverhoor. Hij maakt ernstig protest tegen deze wijze van procederen door X, waardoor de procedure volgens hem zeer ernstig wordt vertraagd.
11. De volgende ochtend is de zitting gewoon doorgegaan, maar zijn alleen de advocaten van X en Y verschenen. X blijft bij zijn verzoek om voortzetting van de enquête, deels middels rogatoire commissie. Y blijft bij zijn verzet daartegen.
12. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt blijft dat X het recht heeft om getuigen te laten horen omtrent hetgeen hij op grond van het tussenvonnis moet bewijzen. De beginselen van een behoorlijke procesorde stellen echter wel grenzen aan dit in art. 167 Rv verankerde recht. Voorts dient X de oproepingsvoorschriften van art. 170 Rv in acht te nemen.
In dit geval zijn die grenzen overschreden en zijn die voorschriften overtreden.
13. Wat betreft die oproepingsvoorschriften, heeft X voor dit speciaal voor T en S belegde getuigenverhoor de eerste in het geheel niet opgeroepen en de tweede ‘niet bij aangetekende brief’.
14. Of S wel bij gewone brief of telefonisch is opgeroepen, laat X in het midden en kan ook in dat midden blijven. X had S bij exploot moeten oproepen. Dat volgt uit art. 171 Rv en is ook uitdrukkelijk vermeld in het proces-verbaal van de eerdere zitting, waarop S ondanks zijn oproeping niet was verschenen.
15. Wat betreft T kan geen genoegen genomen worden met het achterwege laten van iedere oproeping met een beroep op de doktersverklaring d.d. 28 mei 2003. Deze doktersverklaring is gedateerd en wellicht reeds achterhaald, maar wat daarvan verder zij, zij vermeldt slechts dat “in acht genomen de medische situatie, i.h.b. de cardiale,.. het sterk (is) aan te raden voor dhr Goedel stressvolle situaties te mijden”. Er staat dus niet dat de heer T uit hoofde van zijn medische toestand verhinderd is om van Hilversum (zijn woonplaats) naar Arnhem te reizen teneinde hier in het gerechtsgebouw een verklaring af te leggen. X heeft niet eens geprobeerd of T die betrekkelijk korte reis (nu wel weer) kan en wil ondernemen. Hij heeft T immers in het geheel niet opgeroepen en niet is gesteld of gebleken dat X of zijn advocaat sinds juni 2003 nog enig contact heeft gehad met T. Bovendien heeft het geen pas dat X met dit verhaal over ziekte van T eerst daags voor het getuigenverhoor op de proppen komt, terwijl zijn advocaat die doktersverklaring al lang in zijn bezit heeft en in het bijzonder reeds voordat hij op 26 juni 2003 de verhinderdagen opgaf voor de voortzetting van het getuigenverhoor van met name ook T.
De mogelijke ziekte van T kan onder deze omstandigheden niet worden aanvaard als een geldige reden om niet bij het getuigenverhoor te verschijnen en het verzoek om T bij wege van binnenlandse rogatoire commissie op de voet van art. 175 Rv bij hem thuis te horen wordt als onvoldoende onderbouwd van de hand gewezen. Bij dit laatste overweegt de rechtbank nog dat uiteraard niet valt uit te sluiten dat T (een accountant) een getuigenverhoor als stressvol zal ervaren, maar dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, en in het bijzonder zonder dat T zich daarover zelf schriftelijk of telefonisch heeft uitgelaten, niet valt in te zien waarom een getuigenverhoor bij hem thuis wel mogelijk zou zijn en een getuigenverhoor in een zaaltje in de rechtbank niet. Het enkele feit dat T in het kader van een strafrechtelijk onderzoek thuis is gehoord, acht de rechtbank in dezen nauwelijks van betekenis. Dit is een civiele procedure, waarin T geen partij is. De advocaat van X had minst genomen bij T moeten verifiëren of deze wel bereid is om in deze civiele zaak een getuigenverklaring af te leggen, al dan niet bij hem thuis. Dat hierover getwijfeld kan worden, volgt mede uit het feit dat T bij het eerste verhoor niet is verschenen en pas achteraf daarvoor een reden heeft opgegeven, welke reden uit de aard der zaak al geruime tijd bekend was.
16. Op grond van het vorenstaande krijgt X nu geen gelegenheid meer om S en T alsnog als getuigen te laten horen.
17. Voorts krijgt X evenmin gelegenheid om alsnog de nieuwe getuigen Q en R te laten horen. Bij herhaling is X verzocht om tijdig zijn getuigen op te geven en dat heeft hij pas twee weken voor de eerste zitting gedaan. Toen heeft hij echter noch Q, noch R opgegeven, terwijl reeds lang bekend is dat deze personen een rol hebben gehad in deze zaak. Notaris Q heeft de statutenwijziging van Tradion Investments B.V. verleden en R was de gevolmachtigd procuratiehouder van deze vennootschap. In het bijzonder R figureert veelvuldig in de processtukken (en in het tussenvonnis) en R was een van de mede-gedaagden in de voorafgaande verstekzaak.
18. Op die eerste zitting heeft X ook niet medegedeeld dat hij deze getuigen nog wilde horen, ondanks zijn toezegging dat de gegevens van ‘de vierde getuige’ zo spoedig mogelijk zouden worden bekend gemaakt. De voortzetting van de enquête is toen uitdrukkelijk beperkt tot S en T. En nu komt X met dit verzoek om nog andere getuigen te horen pas in de namiddag vóór de geplande voortzetting, terwijl hij die nieuwe getuigen ook niet heeft opgeroepen of meegenomen. Ter zitting bleek de advocaat van X het adres van R nog niet te hebben (tijdens de verstekprocedure woonde R in Sliedrecht). Overigens neemt X al meteen een voorschot op een mogelijke buitenlandse rogatoire commissie voor het horen van R. De advocaat van Y verwacht ook niet dat R naar Nederland zal komen, maar, als gezegd: het is niet eens geprobeerd.
19. Intussen zijn sinds het tussenvonnis meer dan 9 maanden verstreken. Tot tweemaal toe is voor het horen van de getuigen van X een zitting belegd, maar tot nog toe is alleen hijzelf als getuige gehoord, terwijl hij ook al een uitgebreide verklaring had afgelegd op de voorafgaande comparitie. Zodoende is veel tijd verloren gegaan en dat is vrijwel volledig toe te rekenen aan X, die de getuigenverhoren niet goed heeft voorbereid, niet heeft geverifieerd of en wanneer zijn getuigen kunnen en willen komen en evenmin heeft gezorgd voor behoorlijke oproeping van die getuigen. De procedure is daardoor onredelijk vertraagd. Gezien ook art. 20 Rv, zal de rechtbank thans het getuigenverhoor aan de zijde van X sluiten.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave van getuigen aan de zijde van Y en bepaling van een contra-enquête, voor zover Y daaraan behoefte heeft.
De beslissing
De rechtbank:
sluit het getuigenverhoor aan de zijde van X;
stelt Y in de gelegenheid om getuigen in contra-enquête te laten horen;
bepaalt dat deze getuigen in de contra-enquête door de rechtbank (mr. N.W. Huijgen of een nader aan te wijzen rechter) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (op een donderdag);
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november en december 2003, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na enquête aan de zijde van X, waarbij deze desgewenst ook nader bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis;
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003.
de griffier de rechter
Coll.NH