Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8668

Datum uitspraak2000-09-06
Datum gepubliceerd2003-11-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers35407
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nr. 35.407 6 september 2000 YS gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 mei 1999 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...


Uitspraak

Nr. 35.407 6 september 2000 YS gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 mei 1999 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 237.063.076,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. 3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. Het Hof heeft in onderdeel 3.1 van zijn uitspraak vermeld dat tussen partijen nog uitsluitend in geschil is of belanghebbende een reserve assurantie eigen risico kan vormen. 3.2. Het middel betoogt terecht dat het Hof aldus het geschil onvolledig heeft omschreven. Uit het bij het Hof ingediende beroepschrift volgt immers dat ook in geschil was of voor de berekening van de vermogensaftrek over het onderhavige jaar rekening moet worden gehouden met bedragen die door belanghebbendes vaste inrichting in Oostenrijk als aan haar verschuldigd zijn opgevoerd. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende van haar standpunt omtrent dit punt van geschil is teruggekomen. 's Hofs conclusie in onderdeel 4.4 van zijn uitspraak houdt derhalve ten onrechte geen oordeel in over deze tussen partijen in geschil zijnde vraag. 3.3. Uit het hiervóór overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de vraag of en in hoeverre voor de berekening van de vermogensaftrek rekening dient te worden gehouden met de door de vaste inrichting in Oostenrijk als aan belanghebbende verschuldigd opgevoerde bedragen. 4. Proceskosten De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 340,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 6 september 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.