Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8792

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304457/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Noordenveld, op voorstel van het college van burgemeester en weth Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk 6.1/2002010611, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2003, beroep ingesteld.


Uitspraak

200304457/1. Datum uitspraak: 26 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, appellant, en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Noordenveld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2002, het bestemmingsplan “De Woeste Hoeve” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk 6.1/2002010611, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 september 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.W. Kuiper, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. A.T. Hiddema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [partij] gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de [locatie]. Op dit perceel is de seksinrichting “De Woeste Hoeve” gevestigd. Het plan voorziet in het toekennen van de bestemming “Seksinrichting” en in de mogelijkheid tot uitbreiding van deze inrichting door middel van een verruiming van het bouwblok. 2.3. Verweerder acht het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft hieraan goedkeuring onthouden. De in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheid van de seksinrichting in het buitengebied acht verweerder in strijd met het provinciale beleid, zoals neergelegd in het provinciaal omgevingsplan van de provincie Drenthe. 2.4. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plan. Hij is van mening dat er voldoende redenen zijn om af te wijken van het provinciale beleid. Tevens meent hij dat, indien al goedkeuring zou moeten worden onthouden, deze onthouding van goedkeuring niet het gehele plan zou moeten betreffen, maar slechts het plandeel dat voorziet in de verruiming van het bouwblok. 2.5. De Afdeling acht het provinciale beleid, dat uitbreiding van gelegaliseerde niet-agrarische bedrijven in het buitengebied in principe niet toestaat, tenzij het om een ondergeschikte uitbreiding gaat en de aanwezige belangen in het omringende gebied zich hier niet tegen verzetten, niet onredelijk. Niet in geding is dat het hier geen ondergeschikte uitbreiding betreft. Voorzover er volgens appellant redenen zijn voor afwijking van het provinciale beleid omdat het hier een seksinrichting betreft, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat deze vorm van bedrijvigheid afwijking van het beleid niet rechtvaardigt. Niet valt in te zien dat deze soort bedrijvigheid een uitzonderingspositie ten aanzien van uitbreidingsmogelijkheden zou moeten krijgen ten opzichte van andere niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, waarvoor op grond van de bestemming “Bedrijven B2” een mogelijkheid voor uitbreiding van de bestaande gebouwen met maximaal 10% bestaat. Dat in het facetbestemmingsplan “Seksinrichtingen” van de gemeente Noordenveld is bepaald dat deze vorm van bedrijvigheid alleen is toegestaan in het buitengebied, doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft derhalve terecht aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan het plandeel dat voorziet in deze uitbreidingsmogelijkheden. Het beroep, voorzover dit betrekking heeft op de onthouding van goedkeuring aan dit plandeel, is dan ook ongegrond. 2.6. Verweerder heeft evenwel, zoals appellant terecht stelt, goedkeuring onthouden aan het gehele plan zonder inzichtelijk te maken om welke reden de bestemming “Seksinrichting” in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Ter zitting is desgevraagd door verweerder bevestigd dat hij geen bezwaren heeft tegen de bestemming “Seksinrichting”, doch slechts bezwaren heeft tegen de uitbreidingsmogelijkheden in het plan. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plan, met uitzondering van de onthouding van goedkeuring aan het plandeel dat voorziet in de uitbreidingsmogelijkheden. 2.7. De Afdeling ziet tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en alsnog goedkeuring te verlenen aan het plan met uitzondering van het plandeel met de bestemming “Seksinrichting”, zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 22 april 2003, 6.1/2002010611, voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan, met uitzondering van de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Seksinrichting”, zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart; III. verleent goedkeuring aan het bestemmingsplan met uitzondering van het onder II genoemde plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd; V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VI. gelast dat de provincie Drenthe aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Lauwaars w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003 317-459.