Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8796

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304092/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wateringen het wijzigingsplan “Omgeving RROG-gebied” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk DRM/ARB/03/2433A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003, beroep ingesteld. Appellant heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2003. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.


Uitspraak

200304092/1. Datum uitspraak: 26 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wateringen het wijzigingsplan “Omgeving RROG-gebied” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 april 2003, kenmerk DRM/ARB/03/2433A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2003, beroep ingesteld. Appellant heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 juli 2003. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij]. Het college van burgemeester en wethouders is niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied Wateringen” (hierna: het bestemmingsplan). Het wijzigingsplan voorziet onder meer in de bouw van een agrarische bedrijfswoning op de hoek Slimpad/Dwarsweg, nabij het perceel [locatie] Aan dit plandeel is de bestemming “Agrarische doeleinden II” toegekend. 2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel, aangezien de voorziene bedrijfswoning in strijd is met in de Nota planbeoordeling 2002 (hierna: de Nota) neergelegd beleid. Hij wijst er in dit verband op dat het glastuinbouwbedrijf waarvoor de bedrijfswoning is voorzien gronden heeft aangekocht van agrarische bedrijven aan het [locatie a,b,c]. Volgens appellant is daarbij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een bestaande bedrijfswoning aan te kopen. Hij brengt verder naar voren dat het plan in strijd is met door gemeenten en belangenorganisaties toegepast beleid dat is gericht op het verplaatsen van bedrijfswoningen uit glastuinbouwgebied naar bijvoorbeeld lintbebouwing. 2.4. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de tegen het plan ingebrachte bedenkingen. 2.5. Volgens het door appellant naar voren gebrachte onderdeel van de Nota dient voor agrarische bedrijfswoningen in de voorschriften van een bestemmingsplan een zogenoemde dubbeltelbepaling te zijn opgenomen met als doel te voorkomen dat deze woningen kunnen worden afgestoten als burgerwoningen en nieuwe bedrijfswoningen nodig zijn. Artikel 3, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan strekt hiertoe. Ingevolge dit artikellid geldt dat indien op een bedrijf, na de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerp-plan, een bedrijfswoning aanwezig is geweest, welke door verkoop, bedrijfssplitsing, bedrijfsbeëindiging of andere transacties niet meer tot het bedrijf behoort, het bouwplan van de nieuwe woning zowel ten aanzien van het betrokken als het nieuwe bedrijf wordt aangemerkt als een bouwplan van een tweede of daaropvolgende bedrijfswoning. Ten behoeve van de voorziene bedrijfswoning heeft het college van burgemeester en wethouders toepassing gegeven aan artikel 7, twaalfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Ingevolge dit artikellid, voorzover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ten behoeve van een bedrijfswoning voor een nieuw glastuinbouwbedrijf, de in het bestemmingsplan toegekende bestemming “Agrarische doeleinden I“ te wijzigen in de bestemming “Agrarische doeleinden II”, met dien verstande dat: a. het nieuwe agrarische bedrijf geen gronden heeft betrokken van een agrarisch bedrijf dat daardoor geen volwaardig agrarisch bedrijf meer is dan wel nog minder volwaardig is geworden; b. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast wanneer het een eerste bedrijfswoning betreft. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf waarvoor de bedrijfswoning is voorzien gronden aangekocht van twee voormalige agrarische bedrijven. De bij die bedrijven behorende bedrijfswoningen waren niet bij de koop betrokken. Onder deze omstandigheden kan de voorziene bedrijfswoning niet worden aangemerkt als een eerste bedrijfswoning. Dit brengt mee dat het college van burgemeester en wethouders voor dit plandeel ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7, twaalfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft verweerder ter zitting onderkend dat de goedkeuring van dit plandeel in strijd is met het door appellant aangehaalde beleid, zoals neergelegd in de Nota. 2.5.1. Gelet op het voorgaande is het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden II”, voorzover aangeduid op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan voornoemd plandeel, dient te worden vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens nog maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan dit plandeel. Het beroep behoeft, gelet op het vorenstaande, voor het overige geen bespreking. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 22 april 2003, DRM/ARB/03/2433A, voorzover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden II", aangeduid op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, betreft; III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. bedoelde plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 81,86; dit bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellant; VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003 175-275.