Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8808

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303667/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Arnhem, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 juni 2001, het bestemmingsplan "Arnhem-Centraal, partiële herziening 1999-01"vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2002, nr. 2001.70496, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 21 oktober 2002, no. 200202048/3, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Bij besluit van 8 april 2003, nr. RE2002.101316, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.


Uitspraak

200303667/1. Datum uitspraak: 26 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Arnhem, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 juni 2001, het bestemmingsplan "Arnhem-Centraal, partiële herziening 1999-01"vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 februari 2002, nr. 2001.70496, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 21 oktober 2002, no. 200202048/3, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Bij besluit van 8 april 2003, nr. RE2002.101316, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 12 augustus 2003 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Sprokkereef, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Arnhem, vertegenwoordigd door mr. drs. A.W. Bekamp, ambtenaar van de gemeente, en [partij] h.o. "[derde belanghebbende]", [gemachtigde] en [gemachtigde] (hierna: derde belanghebbende), vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Bij uitspraak van 21 oktober 2002, no. 200202048/3, heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder in strijd met artikel 10:30, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door aan het gemeentebestuur geen gelegenheid te bieden tot overleg over de voorgenomen onthouding van goedkeuring. Verweerder heeft naar aanleiding van voornoemde uitspraak een nieuw besluit genomen over het bestemmingsplan "Arnhem-Centraal, partiële herziening 1999-01" en heeft het plan goedgekeurd. 2.3. Appellanten stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, omdat de bestemming "Wonen" met de aanduiding "hotel, café, restaurant toegestaan", die op het perceel [locatie 1] rust, naar hun mening het gebruik door [derde belanghebbende] ten behoeve van een dancing/discotheek niet toelaat. Zij stellen verder dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van de omwonenden. Zij wijzen daarbij op zwerfvuil op straat en op geluids- en verkeersoverlast door komende en gaande bezoekers. In dit verband benadrukken zij dat aan [derde belanghebbende] een nachtvergunning is verleend voor openstelling gedurende zeven dagen per week tot 4.00 uur 's-nachts. 2.3.1. De gemeenteraad beoogt met de partiële herziening van het bestemmingsplan "Arnhem Centraal" een aanbouw aan de achterzijde van de panden op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] mogelijk te maken ten behoeve van gay(nacht)club [derde belanghebbende] . Door deze aanbouw is het mogelijk de dansvloer naar achteren te verplaatsen en in een doos-in-doosconstructie te verpakken. Op deze wijze kan geluidsoverlast worden gereduceerd, hetgeen de gemeenteraad vanuit een milieuhygiënisch oogpunt noodzakelijk acht. Daarbij heeft hij in de planvoorschriften bepaald dat de oppervlakte van de ruimte waar geluidsproductie plaatsvindt niet vergroot mag worden. Hij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het huidige gebruik door [derde belanghebbende] past binnen de bestemming "Wonen" met de aanduiding "hotel, café, restaurant toegestaan", mede gelet op de systematiek van het bestemmingsplan "Arnhem Centraal". 2.3.2. Verweerder heeft het plan niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft overwogen dat [derde belanghebbende] reeds 20 jaar op deze plaats is gevestigd en dat het betreffende pand reeds in het vorige plan de aanduiding "hotel, café, restaurant toegestaan" had. Aangezien volgens verweerder geen sprake is van een wezenlijke wijziging van het gebruik kan hij zich vinden in het handhaven van deze aanduiding in dit plan. Voorts heeft hij overwogen dat het café(bar)gedeelte de hoofdfunctie is van [derde belanghebbende] en dat deze hoofdfunctie door de in het plan voorziene fysieke afscheiding van de dansvloer meer tot zijn recht zal komen. Hij heeft voorts in aanmerking genomen dat door middel van het plan wordt beoogd de situatie met betrekking tot geluidsoverlast te verbeteren. Gelet hierop heeft hij het plan goedgekeurd. 2.3.3. Op het betrokken perceel rust ingevolge het plan de bestemming "Wonen" met onder meer de aanduiding "hotel, café, restaurant toegestaan". Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor woondoeleinden en mogen deze voorts gebruikt worden ten behoeve van een hotel, café en/of restaurant. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [derde belanghebbende] kan worden aangemerkt als een café waar gedanst kan worden, maar waar het gelegenheid geven tot dansen niet voorop staat en dat de toegekende aanduiding mede dit gebruik omvat. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat in het pand van [derde belanghebbende] drie bars aanwezig zijn en een dansvloer van 35 m2, hetgeen ongeveer 18% is van het totale vloeroppervlak. Zij acht voorts van belang dat [derde belanghebbende] reeds ongeveer twintig jaar op deze plaats gevestigd is en dat het plan geen wijziging van het bestaande gebruik beoogt, doch een bouwkundige maatregel mogelijk maakt, waardoor de hoofdfunctie café weer op de voorgrond komt. 2.3.4. Voorzover appellanten aanvoeren dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen, in die zin dat in het plan geen oplossing wordt gegeven voor geluidsoverlast door komende en vertrekkende bezoekers, zwerfvuil en de verkeers- en parkeerproblematiek, overweegt de Afdeling dat ter zitting is komen vast te staan dat het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) van toepassing is. In voorschrift 3.4.2., in de bijlage behorende bij het Besluit, is bepaald dat degene die de inrichting drijft zodanige maatregelen en voorzieningen treft dat hinder, veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers, wordt voorkomen dan wel, voor zover dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt. Voorts kan het bevoegd gezag op grond van voorschrift 4.1.4. nadere eisen stellen, teneinde te bereiken dat aan eerdergenoemd voorschrift wordt voldaan. Deze nadere eisen kunnen onder meer betrekking hebben op het in acht nemen van gedragsregels die in acht moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers. Niet is gebleken dat voornoemde voorschriften niet kunnen worden nageleefd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aard van het bedrijf, gezien de hiervoor genoemde hoofdfunctie ervan, zodanig is dat verweerder dit op grond van ruimtelijke overwegingen niet passend in de omgeving had mogen achten. 2.3.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Broekman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003 12-392.